Reactie ds. Hegger op recensie boek
Geplaatst: 02 mar 2004, 08:48
Kopie aan ds. L.H. Oosten en de redactie van het RD
Aan geadresseerden,
Hierbij aangehecht een antwoord op een open brief die dhr. Stufken schreef naar aanleiding van de recensie van ds. L.H. Oosten. Aan het slot daarvan kunt u de brief lezen die ik stuurde naar het Reformatorisch Dagblad, waarin ik verzocht om een rechtzetting van de onwaarheden, die in die recensie voorkwamen. Ik kreeg van de hoofdredactie van het RD dit antwoord:
Geachte ds. Hegger,
Uw reactie van 19/2 en de kopie van uw antwoord aan de heer Stufken gelezen.
Wij kunnen uw reactie echter niet publiceren. De reden is eenvoudig: het is in de boekenwereld niet gebruikelijk dat een auteur in hetzelfde medium reageert op een geplaatste recensie van een van zijn pennenvruchten. Wij hebben ons als RD ook altijd aan die regel gehouden.
Wel kunt u natuurlijk rechtstreeks met ds. L.H. Oosten contact opnemen. Hij is hervormd predikant in Sint Anthoniepolder, dus zijn adres (Maasdam) vindt u gemakkelijk terug in het adresboekje van de Gereformeerde Bond.
M vr gr
A. Stam
secretaris hoofdredactie RD
Naar aanleiding daarvan:
Natuurlijk heb ik me eerst afgevraagd: Hoe wil de Heere dat ik zal reageren? Dus: hoe reageerde Hij voor de rechters die Hem veroordeelden? En dan zien we dat Hij soms zweeg (bijvoorbeeld voor Herodes), maar soms sprak, namelijk als het ging om de boodschap van het Evangelie, bijvoorbeeld tegenover 'de ouderlingen des volks en de overpriesters en Schriftgeleerden' (Lukas 22:66-71).
Ik meen daaruit te moeten concluderen: Wanneer het in deze zaak alleen maar zou gaan om smaadheid aan mij persoonlijk aangedaan, zou ik, hoe moeilijk dat ook zou zijn, moeten zwijgen. Maar hier is tevens de boodschap van mijn Meester in het geding, en daarom moet ik spreken. Daarom deze vraag:
Ik kan mij onmogelijk voorstellen dat met die usance in de boekenwereld bedoeld is dat auteurs niet de onwaarheden mogen rechtzetten die over hen zijn gepubliceerd. En daarnaast: ook in 'de wereld' is iedereen ervan overtuigd dat onrechtplegers zelf het onrecht dat ze iemand hebben aangedaan, moeten rechtzetten en dat ze dat niet aan anderen moeten overlaten.
Maar hoe het ook zij, mogen wij vanwege (journalistieke) regels die wij hebben opgesteld, een gebod van God (het negende) buiten werking stellen? De Heidelbergse Catechismus zegt bij de verklaring van dit negende gebod terecht: 'Dit gebod wil dat ik niemands woorden verdraai, maar allerlei liegen als eigen werken van de duivel vermijd; ook dat ik de eer en het goed gerucht van mijn naaste naar mijn vermogen voorsta en bevorder.' Mag de redactie van het RD desondanks de leugens die over mij zijn gepubliceerd, handhaven in het blad waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen?
Omdat in deze zaak de blijde boodschap van onze Heiland in het geding is, meen ik aan u, geadresseerden, te moeten vragen of u deze e-mail zoveel mogelijk naar anderen doorstuurt. Daarmee kom ik tevens tegemoet aan de wens van het RD dat ik niet 'in hetzelfde medium' reageer op deze onwaarheden.
Daarnaast kan dat misschien ook tot heilzaam gevolg hebben dat iets van het monopolie van de meningsvorming die sommige (kerkelijke) bladen voor zichzelf opeisen, doorbroken wordt. Vroeger heb ik het namelijk ook al een keer meegemaakt dat een kerkblad dat mijn overtuiging volkomen onjuist had weergegeven, op mijn rechtzetting antwoordde: 'Ons blad neemt geen ingezonden stukken op'. Blijkbaar meende ook die redactie (die zeer orthodox is en strijdt voor de handhaving van de Drie Formulieren, dus ook van de H.C.) dat ze op grond van een regel die ze zelf hebben opgesteld, het negende gebod mogen overtreden.
Luther schreef destijds tegenover het pauselijke monopolie op de meningsvorming zijn boekje over de vrijheid van de christenmens. In onze tijd moeten we opnieuw strijden voor 'de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods' (Rom. 8:21). We mogen ons geen slavenjuk laten opleggen, want: 'Staat dan in de vrijheid met welke Christus ons vrijgemaakt heeft en wordt niet weer met het juk der dienstbaarheid bevangen' (Gal. 5:1).
Met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
------------------------------------------------------
Kopie aan het Reformatorisch Dagblad
Velp, 2 maart 2004
Geachte Heer Stufken,
Vriendelijk dank voor uw open brief aan mij. Aanvankelijk dacht ik: laat ik er maar niet op reageren want het helpt toch niet. Wie een hond wil slaan, vindt immers licht een stok. Zo is dat meestal in de wereld. Maar u behoort tot de Gereformeerde Gemeente. En ik heb altijd veel respect gehad voor de eerbied die men in uw kerkverband betracht tegenover Gods geboden. Daarom toch deze rechtzetting van de onjuistheden, die in uw brief voorkomen. Ik verwacht dan ook (op grond van het negende gebod) dat u een kopie van mijn antwoord stuurt naar dezelfde mensen die u uw open brief hebt laten lezen.
1. Ik heb helemaal niet 'predikanten van de Gereformeerde Gemeenten aangeklaagd, maar slechts de redactie van De Saambinder vanwege hun felle veroordeling van de jongerenavonden. Maar ik heb mij evenzeer gekeerd tegen de redacties van het kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten en van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die deze jongerenavonden eveneens in heftige bewoordingen veroordeelden. Deze redacties veroordeelden evenzeer de predikanten (allemaal van de bevindelijke richting, de meesten behoren tot de Gereformeerde Bond) die op deze jongerenavonden spreken.
2. Ik weet heel goed dat er veel predikanten van de Gereformeerde Gemeenten zijn, die door hun zeer getrouwe prediking 'tot een rijke zegen' zijn, zoals u terecht schrijft. Ik heb twee keer een kerkdienst bijgewoond in de Gereformeerde Gemeente van Arnhem waar ds. Kattenberg preekte. Ik was diep onder de indruk van zijn prachtige Bijbelgetrouwe bevindelijke prediking. Graag zou ik hem vaker beluisteren, maar dat is mij niet mogelijk.
3. Op grond van 1 Kor. 4:15 meent u dat slechts een predikant zich een vader mag noemen. Paulus maakt op die benaming aanspraak 'want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld.' Maar, als de Heere iemand tot bekering brengt door het Evangelie dat verkondigd is door een eenvoudige gelovige, mag die dan zo'n bekeerde niet als zijn geestelijk kind beschouwen, enkel omdat hij geen predikant is en dus niet met meerderheid van stemmen tot dat ambt gekozen is? Hoe kunt u zo iets in deze tekst lezen? Waar blijft dan het Sola Scriptura? Maakt u zich dan niet schuldig aan het r.-k. 'De Schrift, plus', de Schrift plus onze menselijke redenering? Bent u dan niet heel dicht de r.-k. manier van Bijbelinterpretatie genaderd? De r.-k. theologen 'bewijzen' met Mat. 16:18,19 dat Christus aan de paus 'het absolute leergezag en de absolute bestuurs- en rechtsmacht' over alle christenen heeft gegeven.
U meent op de dominees 1 Kron. 16:22 te mogen toepassen: 'Tast Mijn gezalfden niet aan en doet Mijn profeten geen kwaad.' Maar met de gezalfden zijn daar de koningen bedoeld. Ziet u de dominees in dezelfde zin als gezalfden des Heeren? En wat doet u dan met 1 Joh. 2:27 waar Johannes zich tot àlle gelovigen richt: 'De zalving die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node dat iemand u leert'? En wat doet u met de Heidelbergse Catechismus die in vraag 32 leert dat alle gelovigen gezalfd zijn met de zalving van Christus?
En komt u dan niet erg dicht bij de r.-k. leer over verheffing van de ambtsdragers boven 'de leken'? Zelf zijn bij mijn priesterwijding vroeger mijn handen letterlijk gezalfd. Ik zie dit nog altijd als een zeer onbijbelse zelfverheffing.
Wilt u de dominees vergelijken met de profeten van het Oude Testament? Maar die profeten Gods moesten zonder meer geloofd en gehoorzaamd worden, maar de profeten van het Nieuwe Testament moeten juist wel getoetst worden; zie 1 Kor. 14:29. Bovendien zijn sinds de Pinksterdag alle gelovigen profeten, ook de jongens en meisjes; zie Hand. 2:17,18.
4. De wet een tuchtmeester tot Christus? Inderdaad, maar ik ben het helemaal eens met Calvijn (zie mijn ingezonden stuk naar het RD) dat wij, voordat wij tot Christus zijn gekomen, tot niets goeds in staat zijn, ook niet tot een zondebesef dat waarde heeft voor God. Onze natuur is zozeer bedorven, dat ook in een zondebesef dat buiten Christus om tot stand is gekomen, altijd ons eigen zondige 'ik' een duchtig woordje meespreekt. Daarom kan zo'n zonbesef zelfs tot zelfmoord leiden. Denk maar aan Judas, die het uitschreeuwde: 'Ik heb gezondigd!' Alleen wanneer wij als ranken door het geloof verbonden zijn met de Wijnstok, kunnen we vruchten voortbrengen, die Gode aangenaam zijn. Al we het anders leren, komen we volgens mij dicht in de buurt van het semipelagianisme en het arminianisme.
5. Ik ben het helemaal met Paulus
eens: 'Het gebod dat ten leven was, dat is mij ten dood bevonden' (Rom. 7:10). Zeker, 'de wet is heilig en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed'; (vers 12), maar vanwege mijn zondigheid is zij voor mij een oorzaak van geestelijke dood, en als ik niet tot geloof kom, ook terecht een oorzaak van mijn eeuwige dood in het onuitblusbare vuur. Daarom moet elk mens voor de wet sterven en met Christus gekruisigd worden, want pas dan komt hij ook tot leven, doordat hij mede met Christus opgewekt wordt tot het nieuwe leven. Dat heb ik willen zeggen. Maar als ik de wet moorddadig heb genoemd, is dat onjuist geweest en neem ik dat terug. Want 'moord' is iemand ten onrechte het leven benemen, maar de wet beneemt mij terecht het leven.
6. Natuurlijk heb ik de wet van God lief, veel meer dan toen ik nog niet tot geloof in Christus was gekomen. Ik laat hier een stukje volgen uit een nieuw boek waarvoor ik een uitgever zoek. Ik denk dat daarin mijn bedoeling duidelijk wordt.
Er is bij de gelovigen geen 'moeten' meer
Elke gelovige mag nu rusten in het volbrachte werk van Christus. Hij moet niets meer doen want alles is al gedaan door Christus, maar hij zal alles doen wat God van hem vraagt.
Wij hoeven niet meer door een paus heilig verklaard te worden, want God zelf heeft ons al heilig verklaard. Wij zijn al een heilige in Christus èn we proberen zoveel mogelijk in onszelf een heilige te worden.
We zijn simul sanctus et peccator, tegelijk een heilige èn een zondaar. Ik ben alleen een heilige in Christus, maar zal dat nooit helemaal worden in mezelf. Ik zeg het Paulus na: 'niet dat ik reeds volmaakt ben.' Maar ik voeg er met hem meteen aan toe: 'maar ik jaag ernaar' (Fil. 3:11). Het 'moeten´ is door de eenheid met Christus onze lust en ons leven geworden.
Wat een enorme rust geeft dit geloofsbesef: ik bèn al een heilige door en in Christus! Het neemt alle krampachtigheid bij ons weg. Je streven naar persoonlijke heiligheid komt dan voort uit de dankbare liefde, niet uit een poging om daarmee iets te verdienen. Je hoeft immers niets meer te verdienen omdat Christus alles al voor ons heeft verdiend.
Het is heel belangrijk dat we dat goed voor ogen houden. Ik heb namelijk de indruk dat velen denken: Ik word door God als een rechtvaardige beschouwd, zodra ik tot geloof in Christus ben gekomen. Want dan rekent God mij het verzoenende sterven van Christus toe als een genoegdoening voor mijn zonden. Maar daarna moet ik (nogmaals: met het 'moeten' van de dankbare liefde) mij zelf inspannen om een heilige te worden. Het 'moeten' van de dreigende wet heeft voor mij voorgoed afgedaan. Maar dan volgt de vraag:
Hoe voltrekt zich dat 'moeten' van de liefde
Hoe moeten we streven naar de persoonlijke levensheiliging? Niet door naar de geboden te kijken en dan te proberen die met de inspanning van al onze krachten te volbrengen, maar door naar Christus te kijken als naar onze hemelse Bruidegom.
Paulus benadrukt telkens dat wij staan onder de liefdesheerschappij van Christus. 'Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade' (Rom. 6:14). Hij laat zien dat we daarom niets meer van doen hebben met de wet als een instantie buiten Christus om.
We mogen nu leven in en vanuit Christus, de volmaakte levende Wet met Wie wij verbonden zijn door een innige huwelijksrelatie. En vanuit die levende eenheid met deze Man gaan wij vanuit het 'moeten' van de liefde vanzelf ernaar streven om volmaakt en heilig te worden zoals Hij dat is.
Hieronder laat ik nog het stuk volgen dat ik naar het RD heb gezonden.
In afwachting van uw antwoord en met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
Redactie Reformatorisch Dagblad,Geachte redactie,
Vriendelijk dank voor de ruime aandacht die u besteed hebt aan mijn boek. Echter, ds. Oosten heeft mij op wezenlijke punten beslist onjuist weergegeven. Ik voel mij daarom aangetast in mijn goede naam. Ik verzoek u daarom, op grond van het negende gebod, om het onrecht dat mij daardoor is aangedaan, zo spoedig mogelijk te herstellen door plaatsing van onderstaand stuk.
U bij voorbaat dankend en met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
Onjuist
Ds. Oosten heeft blijkbaar mijn boek niet goed gelezen, want hij suggereert dat ik het niet eens zou zijn met de leer van Luther over de knechtelijke wil. Dat ben ik wel, en van ganser harte. Immers, zo leert de Schrift en zo was ook mijn eigen bevinding. Ik schreef: 'Deze radicale ommekeer is volgens de Dordtse Leerregels iets van je wil, maar die ommekeer kan alleen maar bewerkt worden door de Heilige Geest.' (Vader, ik klaag u aan, p. 255).
Hij beweert dat ik in strijd zou zijn met Calvijn, omdat ik van mening ben dat de zondekennis wel een wezenlijk element van elk zaligmakend geloof, maar daaraan niet per se hoeft vooraf te gaan. Dat is echter onjuist want Calvijn leerde: 'Dat echter de boetvaardigheid niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet buiten geschil zijn. Zij echter die menen dat de boetvaardigheid veeleer aan het geloof voorafgaat dan daaruit voortkomt of daardoor wordt voortgebracht gelijk de vrucht door de boom, hebben haar kracht nooit gekend en laten zich door een al te licht bewijs tot dit gevoelen brengen' (Institutie, III, 3,1).
H.J. Hegger
[Aangepast op 2/3/04 door Kislev]
[Aangepast op 2/3/04 door Kislev]
Aan geadresseerden,
Hierbij aangehecht een antwoord op een open brief die dhr. Stufken schreef naar aanleiding van de recensie van ds. L.H. Oosten. Aan het slot daarvan kunt u de brief lezen die ik stuurde naar het Reformatorisch Dagblad, waarin ik verzocht om een rechtzetting van de onwaarheden, die in die recensie voorkwamen. Ik kreeg van de hoofdredactie van het RD dit antwoord:
Geachte ds. Hegger,
Uw reactie van 19/2 en de kopie van uw antwoord aan de heer Stufken gelezen.
Wij kunnen uw reactie echter niet publiceren. De reden is eenvoudig: het is in de boekenwereld niet gebruikelijk dat een auteur in hetzelfde medium reageert op een geplaatste recensie van een van zijn pennenvruchten. Wij hebben ons als RD ook altijd aan die regel gehouden.
Wel kunt u natuurlijk rechtstreeks met ds. L.H. Oosten contact opnemen. Hij is hervormd predikant in Sint Anthoniepolder, dus zijn adres (Maasdam) vindt u gemakkelijk terug in het adresboekje van de Gereformeerde Bond.
M vr gr
A. Stam
secretaris hoofdredactie RD
Naar aanleiding daarvan:
Natuurlijk heb ik me eerst afgevraagd: Hoe wil de Heere dat ik zal reageren? Dus: hoe reageerde Hij voor de rechters die Hem veroordeelden? En dan zien we dat Hij soms zweeg (bijvoorbeeld voor Herodes), maar soms sprak, namelijk als het ging om de boodschap van het Evangelie, bijvoorbeeld tegenover 'de ouderlingen des volks en de overpriesters en Schriftgeleerden' (Lukas 22:66-71).
Ik meen daaruit te moeten concluderen: Wanneer het in deze zaak alleen maar zou gaan om smaadheid aan mij persoonlijk aangedaan, zou ik, hoe moeilijk dat ook zou zijn, moeten zwijgen. Maar hier is tevens de boodschap van mijn Meester in het geding, en daarom moet ik spreken. Daarom deze vraag:
Ik kan mij onmogelijk voorstellen dat met die usance in de boekenwereld bedoeld is dat auteurs niet de onwaarheden mogen rechtzetten die over hen zijn gepubliceerd. En daarnaast: ook in 'de wereld' is iedereen ervan overtuigd dat onrechtplegers zelf het onrecht dat ze iemand hebben aangedaan, moeten rechtzetten en dat ze dat niet aan anderen moeten overlaten.
Maar hoe het ook zij, mogen wij vanwege (journalistieke) regels die wij hebben opgesteld, een gebod van God (het negende) buiten werking stellen? De Heidelbergse Catechismus zegt bij de verklaring van dit negende gebod terecht: 'Dit gebod wil dat ik niemands woorden verdraai, maar allerlei liegen als eigen werken van de duivel vermijd; ook dat ik de eer en het goed gerucht van mijn naaste naar mijn vermogen voorsta en bevorder.' Mag de redactie van het RD desondanks de leugens die over mij zijn gepubliceerd, handhaven in het blad waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen?
Omdat in deze zaak de blijde boodschap van onze Heiland in het geding is, meen ik aan u, geadresseerden, te moeten vragen of u deze e-mail zoveel mogelijk naar anderen doorstuurt. Daarmee kom ik tevens tegemoet aan de wens van het RD dat ik niet 'in hetzelfde medium' reageer op deze onwaarheden.
Daarnaast kan dat misschien ook tot heilzaam gevolg hebben dat iets van het monopolie van de meningsvorming die sommige (kerkelijke) bladen voor zichzelf opeisen, doorbroken wordt. Vroeger heb ik het namelijk ook al een keer meegemaakt dat een kerkblad dat mijn overtuiging volkomen onjuist had weergegeven, op mijn rechtzetting antwoordde: 'Ons blad neemt geen ingezonden stukken op'. Blijkbaar meende ook die redactie (die zeer orthodox is en strijdt voor de handhaving van de Drie Formulieren, dus ook van de H.C.) dat ze op grond van een regel die ze zelf hebben opgesteld, het negende gebod mogen overtreden.
Luther schreef destijds tegenover het pauselijke monopolie op de meningsvorming zijn boekje over de vrijheid van de christenmens. In onze tijd moeten we opnieuw strijden voor 'de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods' (Rom. 8:21). We mogen ons geen slavenjuk laten opleggen, want: 'Staat dan in de vrijheid met welke Christus ons vrijgemaakt heeft en wordt niet weer met het juk der dienstbaarheid bevangen' (Gal. 5:1).
Met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
------------------------------------------------------
Kopie aan het Reformatorisch Dagblad
Velp, 2 maart 2004
Geachte Heer Stufken,
Vriendelijk dank voor uw open brief aan mij. Aanvankelijk dacht ik: laat ik er maar niet op reageren want het helpt toch niet. Wie een hond wil slaan, vindt immers licht een stok. Zo is dat meestal in de wereld. Maar u behoort tot de Gereformeerde Gemeente. En ik heb altijd veel respect gehad voor de eerbied die men in uw kerkverband betracht tegenover Gods geboden. Daarom toch deze rechtzetting van de onjuistheden, die in uw brief voorkomen. Ik verwacht dan ook (op grond van het negende gebod) dat u een kopie van mijn antwoord stuurt naar dezelfde mensen die u uw open brief hebt laten lezen.
1. Ik heb helemaal niet 'predikanten van de Gereformeerde Gemeenten aangeklaagd, maar slechts de redactie van De Saambinder vanwege hun felle veroordeling van de jongerenavonden. Maar ik heb mij evenzeer gekeerd tegen de redacties van het kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten en van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die deze jongerenavonden eveneens in heftige bewoordingen veroordeelden. Deze redacties veroordeelden evenzeer de predikanten (allemaal van de bevindelijke richting, de meesten behoren tot de Gereformeerde Bond) die op deze jongerenavonden spreken.
2. Ik weet heel goed dat er veel predikanten van de Gereformeerde Gemeenten zijn, die door hun zeer getrouwe prediking 'tot een rijke zegen' zijn, zoals u terecht schrijft. Ik heb twee keer een kerkdienst bijgewoond in de Gereformeerde Gemeente van Arnhem waar ds. Kattenberg preekte. Ik was diep onder de indruk van zijn prachtige Bijbelgetrouwe bevindelijke prediking. Graag zou ik hem vaker beluisteren, maar dat is mij niet mogelijk.
3. Op grond van 1 Kor. 4:15 meent u dat slechts een predikant zich een vader mag noemen. Paulus maakt op die benaming aanspraak 'want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld.' Maar, als de Heere iemand tot bekering brengt door het Evangelie dat verkondigd is door een eenvoudige gelovige, mag die dan zo'n bekeerde niet als zijn geestelijk kind beschouwen, enkel omdat hij geen predikant is en dus niet met meerderheid van stemmen tot dat ambt gekozen is? Hoe kunt u zo iets in deze tekst lezen? Waar blijft dan het Sola Scriptura? Maakt u zich dan niet schuldig aan het r.-k. 'De Schrift, plus', de Schrift plus onze menselijke redenering? Bent u dan niet heel dicht de r.-k. manier van Bijbelinterpretatie genaderd? De r.-k. theologen 'bewijzen' met Mat. 16:18,19 dat Christus aan de paus 'het absolute leergezag en de absolute bestuurs- en rechtsmacht' over alle christenen heeft gegeven.
U meent op de dominees 1 Kron. 16:22 te mogen toepassen: 'Tast Mijn gezalfden niet aan en doet Mijn profeten geen kwaad.' Maar met de gezalfden zijn daar de koningen bedoeld. Ziet u de dominees in dezelfde zin als gezalfden des Heeren? En wat doet u dan met 1 Joh. 2:27 waar Johannes zich tot àlle gelovigen richt: 'De zalving die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node dat iemand u leert'? En wat doet u met de Heidelbergse Catechismus die in vraag 32 leert dat alle gelovigen gezalfd zijn met de zalving van Christus?
En komt u dan niet erg dicht bij de r.-k. leer over verheffing van de ambtsdragers boven 'de leken'? Zelf zijn bij mijn priesterwijding vroeger mijn handen letterlijk gezalfd. Ik zie dit nog altijd als een zeer onbijbelse zelfverheffing.
Wilt u de dominees vergelijken met de profeten van het Oude Testament? Maar die profeten Gods moesten zonder meer geloofd en gehoorzaamd worden, maar de profeten van het Nieuwe Testament moeten juist wel getoetst worden; zie 1 Kor. 14:29. Bovendien zijn sinds de Pinksterdag alle gelovigen profeten, ook de jongens en meisjes; zie Hand. 2:17,18.
4. De wet een tuchtmeester tot Christus? Inderdaad, maar ik ben het helemaal eens met Calvijn (zie mijn ingezonden stuk naar het RD) dat wij, voordat wij tot Christus zijn gekomen, tot niets goeds in staat zijn, ook niet tot een zondebesef dat waarde heeft voor God. Onze natuur is zozeer bedorven, dat ook in een zondebesef dat buiten Christus om tot stand is gekomen, altijd ons eigen zondige 'ik' een duchtig woordje meespreekt. Daarom kan zo'n zonbesef zelfs tot zelfmoord leiden. Denk maar aan Judas, die het uitschreeuwde: 'Ik heb gezondigd!' Alleen wanneer wij als ranken door het geloof verbonden zijn met de Wijnstok, kunnen we vruchten voortbrengen, die Gode aangenaam zijn. Al we het anders leren, komen we volgens mij dicht in de buurt van het semipelagianisme en het arminianisme.
5. Ik ben het helemaal met Paulus
eens: 'Het gebod dat ten leven was, dat is mij ten dood bevonden' (Rom. 7:10). Zeker, 'de wet is heilig en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed'; (vers 12), maar vanwege mijn zondigheid is zij voor mij een oorzaak van geestelijke dood, en als ik niet tot geloof kom, ook terecht een oorzaak van mijn eeuwige dood in het onuitblusbare vuur. Daarom moet elk mens voor de wet sterven en met Christus gekruisigd worden, want pas dan komt hij ook tot leven, doordat hij mede met Christus opgewekt wordt tot het nieuwe leven. Dat heb ik willen zeggen. Maar als ik de wet moorddadig heb genoemd, is dat onjuist geweest en neem ik dat terug. Want 'moord' is iemand ten onrechte het leven benemen, maar de wet beneemt mij terecht het leven.
6. Natuurlijk heb ik de wet van God lief, veel meer dan toen ik nog niet tot geloof in Christus was gekomen. Ik laat hier een stukje volgen uit een nieuw boek waarvoor ik een uitgever zoek. Ik denk dat daarin mijn bedoeling duidelijk wordt.
Er is bij de gelovigen geen 'moeten' meer
Elke gelovige mag nu rusten in het volbrachte werk van Christus. Hij moet niets meer doen want alles is al gedaan door Christus, maar hij zal alles doen wat God van hem vraagt.
Wij hoeven niet meer door een paus heilig verklaard te worden, want God zelf heeft ons al heilig verklaard. Wij zijn al een heilige in Christus èn we proberen zoveel mogelijk in onszelf een heilige te worden.
We zijn simul sanctus et peccator, tegelijk een heilige èn een zondaar. Ik ben alleen een heilige in Christus, maar zal dat nooit helemaal worden in mezelf. Ik zeg het Paulus na: 'niet dat ik reeds volmaakt ben.' Maar ik voeg er met hem meteen aan toe: 'maar ik jaag ernaar' (Fil. 3:11). Het 'moeten´ is door de eenheid met Christus onze lust en ons leven geworden.
Wat een enorme rust geeft dit geloofsbesef: ik bèn al een heilige door en in Christus! Het neemt alle krampachtigheid bij ons weg. Je streven naar persoonlijke heiligheid komt dan voort uit de dankbare liefde, niet uit een poging om daarmee iets te verdienen. Je hoeft immers niets meer te verdienen omdat Christus alles al voor ons heeft verdiend.
Het is heel belangrijk dat we dat goed voor ogen houden. Ik heb namelijk de indruk dat velen denken: Ik word door God als een rechtvaardige beschouwd, zodra ik tot geloof in Christus ben gekomen. Want dan rekent God mij het verzoenende sterven van Christus toe als een genoegdoening voor mijn zonden. Maar daarna moet ik (nogmaals: met het 'moeten' van de dankbare liefde) mij zelf inspannen om een heilige te worden. Het 'moeten' van de dreigende wet heeft voor mij voorgoed afgedaan. Maar dan volgt de vraag:
Hoe voltrekt zich dat 'moeten' van de liefde
Hoe moeten we streven naar de persoonlijke levensheiliging? Niet door naar de geboden te kijken en dan te proberen die met de inspanning van al onze krachten te volbrengen, maar door naar Christus te kijken als naar onze hemelse Bruidegom.
Paulus benadrukt telkens dat wij staan onder de liefdesheerschappij van Christus. 'Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade' (Rom. 6:14). Hij laat zien dat we daarom niets meer van doen hebben met de wet als een instantie buiten Christus om.
We mogen nu leven in en vanuit Christus, de volmaakte levende Wet met Wie wij verbonden zijn door een innige huwelijksrelatie. En vanuit die levende eenheid met deze Man gaan wij vanuit het 'moeten' van de liefde vanzelf ernaar streven om volmaakt en heilig te worden zoals Hij dat is.
Hieronder laat ik nog het stuk volgen dat ik naar het RD heb gezonden.
In afwachting van uw antwoord en met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
Redactie Reformatorisch Dagblad,Geachte redactie,
Vriendelijk dank voor de ruime aandacht die u besteed hebt aan mijn boek. Echter, ds. Oosten heeft mij op wezenlijke punten beslist onjuist weergegeven. Ik voel mij daarom aangetast in mijn goede naam. Ik verzoek u daarom, op grond van het negende gebod, om het onrecht dat mij daardoor is aangedaan, zo spoedig mogelijk te herstellen door plaatsing van onderstaand stuk.
U bij voorbaat dankend en met vriendelijke groeten: H.J. Hegger
Onjuist
Ds. Oosten heeft blijkbaar mijn boek niet goed gelezen, want hij suggereert dat ik het niet eens zou zijn met de leer van Luther over de knechtelijke wil. Dat ben ik wel, en van ganser harte. Immers, zo leert de Schrift en zo was ook mijn eigen bevinding. Ik schreef: 'Deze radicale ommekeer is volgens de Dordtse Leerregels iets van je wil, maar die ommekeer kan alleen maar bewerkt worden door de Heilige Geest.' (Vader, ik klaag u aan, p. 255).
Hij beweert dat ik in strijd zou zijn met Calvijn, omdat ik van mening ben dat de zondekennis wel een wezenlijk element van elk zaligmakend geloof, maar daaraan niet per se hoeft vooraf te gaan. Dat is echter onjuist want Calvijn leerde: 'Dat echter de boetvaardigheid niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet buiten geschil zijn. Zij echter die menen dat de boetvaardigheid veeleer aan het geloof voorafgaat dan daaruit voortkomt of daardoor wordt voortgebracht gelijk de vrucht door de boom, hebben haar kracht nooit gekend en laten zich door een al te licht bewijs tot dit gevoelen brengen' (Institutie, III, 3,1).
H.J. Hegger
[Aangepast op 2/3/04 door Kislev]
[Aangepast op 2/3/04 door Kislev]