Rene van Woudenberg in Trouw (29/7)
Geplaatst: 04 sep 2003, 13:47
Dat behoor je niet te geloven
René van Woudenberg
René van Woudenberg, hoogleraar ken- en zijnsleer aan de Vrije Universiteit, leidt
tweewekelijks een oefening in het denken.
We zeggen vaak dingen als 'Dat moet je niet geloven', 'Dat behoor jij te weten' en 'Je zou beter moeten weten'.
Zo moet je niet geloven wat in Privé staat, noch de dagelijkse horoscopen of wat neonazi's over de gaskamers
beweren. Wethouders behoren te weten wat de wet zegt, ouders waar hun kinderen uithangen en docenten wat de
belangrijkste feiten en theorieën in hun vakgebied zijn. Tenslotte: wie denkt dat de koning van Frankrijk kaal is,
zou beter moeten weten.
Dit is een eerste feit dat ik constateer: we gaan ervan uit dat we plichten hebben ten aanzien
van wat we geloven en weten: sommige dingen behoren we niet te geloven, andere juist wel,
we behoren sommige dingen te weten, andere juist niet. Ik noem dit Feit 1.
Feit 1 lijkt tamelijk onopmerkelijk. Maar dat is het niet. Dat blijkt wanneer we nog twee feiten
constateren.
Feit 2: we kunnen slechts plichten hebben waar we keuzes kunnen maken. Ik heb geen plicht om
een bepaalde lengte te hebben. Waarom niet? Omdat ik ten aanzien van mijn lengte geen enkele
keuze kan maken. Daarom zou het vreemd zijn mij te verwijten dat ik 1,94 meter ben, net zo
vreemd als om een astronoom te verwijten dat de aarde slechts één maan heeft, of Erwin Krol
dat we de afgelopen winter geen Elfstedentocht hebben gehad.
Ik ben wel verplicht de boeken binnen een bepaalde termijn naar de bibliotheek terug te
brengen, en die plicht heb ik onder meer omdat ik kan kiezen die boeken terug te brengen of niet
terug te brengen. (Als ik ze niet terug kon brengen, bijvoorbeeld omdat een ander dat al voor me
gedaan heeft, zou ik die plicht ook niet hebben). Dat is het tweede feit: we hebben slechts
plichten waar we keuzes kunnen maken.
Feit 3 is echter dat we ten aanzien van wat we geloven geen keuzes kunnen maken. Ik zit nu
achter mijn pc maar ik kan niet, door een wilsbesluit, mezelf ertoe brengen te geloven dat ik nu
in de Zwitserse bergen aan het klimmen ben.
Ik geloof dat twee maal twee vier is, maar ik heb er niet voor gekozen dat te doen. Ik geloof dat
eerlijkheid beter is dan oneerlijkheid maar niet omdat of nadat ik ervoor gekozen heb. Ook heb ik
er nooit voor gekozen te geloven dat Willem de Zwijger geen natuurlijke dood is gestorven maar
toch geloof ik dat.
En jij, lezer, ga eens bij jezelf na of je ooit ervoor gekozen hebt om het één of ander te geloven.
Ik vermoed dat je in eerste instantie zult denken dat je zoiets wel eens hebt gedaan. Maar ik
denk dat de voorbeelden die je geneigd bent te noemen, op de keper beschouwd geen
tegenvoorbeelden zijn tegen hetgeen ik beweer. Je zult misschien zeggen 'Ik wilde iets meer
weten over de Chinese Muur en toen heb ik besloten boeken erover te gaan lezen; en nu geloof
ik dat hij langer is dan 500 km, dat bij de bouw ervan honderden bouwlieden zijn gesneuveld, dat
grote delen nu in verval zijn, enz.' Maar dit is geen tegenvoorbeeld. Want je hebt er niet voor
gekozen te geloven dat de Muur langer is dan 500 km; nee, waarvoor je gekozen hebt, is om
boeken over de Muur te lezen. En toen je die boeken gelezen had, bleek op een goed moment
dat je geloofde dat hij langer dan 500 km is.
Een ander mogelijk tegenvoorbeeld is afkomstig uit de bekeringsliteratuur. Daar overheerst soms
de taal van de keuze: ,,Op dat moment heb ik ervoor gekozen om in God te geloven'' of ,,Toen
besloot ik te geloven wat Christus zegt''. In andere boeken is de taal van keuze juist afwezig.
,,Ik werd overweldigd door Gods liefde'', zegt de een, ,,Er was voor mij geen ontsnappen aan de
persoon van Christus'', schrijft een ander.
Ik denk dat ook de eerste twee uitspraken geen tegenvoorbeeld tegen mijn stelling zijn. Wie
zegt ervoor te kiezen in God of Christus te geloven, die zegt, denk ik, in feite dat hij gelooft dat
God er is, of dat zij gelooft dat Christus te vertrouwen is. De gemaakte keuze betreft het actief
en actueel plaatsen van het vertrouwen op God en Christus. De keuze betreft niet het geloof in
het bestaan van God. Daarvoor kun je niet kiezen. De keuze betreft bijvoorbeeld een belofte die
je besluit serieus te nemen, zoals je besluiten kunt om op een eens gedane uitnodiging ('Je bent
altijd welkom') in te gaan.
Dan nu de crux van deze overwegingen. Ik heb drie feiten geconstateerd. Feit 1: we zeggen dat
we bepaalde dingen behoren te geloven en andere niet. Feit 2: we kunnen slechts plichten
hebben waar we keuzes kunnen maken. Feit 3: we kunnen er niet voor kiezen om bepaalde
dingen te geloven en andere niet.
Het punt dat ik wil maken, is denk ik nu wel duidelijk: deze drie feiten lijken elkaar tegen te
spreken. Want als we niet kunnen kiezen om dit of dat te geloven, dan heeft het ook geen zin
om te zeggen dat we dit of dat niet behoren te geloven. Toch zeggen we dat. En als we zeggen
dat we dit of dat behoren te geloven, dan veronderstellen we dat we kunnen kiezen wat we
zullen geloven. En dat is niet het geval.
Dus is er de volgende denkopgave: is het inderdaad zo dat deze feiten elkaar weerspreken, of
zie ik iets over het hoofd? Zijn wat ik feiten noemde toch geen feiten? Voor wie nu heel hard aan
het werk wil gaan, zeg ik maar even: er is geen eenvoudige oplossing.
René van Woudenberg
René van Woudenberg, hoogleraar ken- en zijnsleer aan de Vrije Universiteit, leidt
tweewekelijks een oefening in het denken.
We zeggen vaak dingen als 'Dat moet je niet geloven', 'Dat behoor jij te weten' en 'Je zou beter moeten weten'.
Zo moet je niet geloven wat in Privé staat, noch de dagelijkse horoscopen of wat neonazi's over de gaskamers
beweren. Wethouders behoren te weten wat de wet zegt, ouders waar hun kinderen uithangen en docenten wat de
belangrijkste feiten en theorieën in hun vakgebied zijn. Tenslotte: wie denkt dat de koning van Frankrijk kaal is,
zou beter moeten weten.
Dit is een eerste feit dat ik constateer: we gaan ervan uit dat we plichten hebben ten aanzien
van wat we geloven en weten: sommige dingen behoren we niet te geloven, andere juist wel,
we behoren sommige dingen te weten, andere juist niet. Ik noem dit Feit 1.
Feit 1 lijkt tamelijk onopmerkelijk. Maar dat is het niet. Dat blijkt wanneer we nog twee feiten
constateren.
Feit 2: we kunnen slechts plichten hebben waar we keuzes kunnen maken. Ik heb geen plicht om
een bepaalde lengte te hebben. Waarom niet? Omdat ik ten aanzien van mijn lengte geen enkele
keuze kan maken. Daarom zou het vreemd zijn mij te verwijten dat ik 1,94 meter ben, net zo
vreemd als om een astronoom te verwijten dat de aarde slechts één maan heeft, of Erwin Krol
dat we de afgelopen winter geen Elfstedentocht hebben gehad.
Ik ben wel verplicht de boeken binnen een bepaalde termijn naar de bibliotheek terug te
brengen, en die plicht heb ik onder meer omdat ik kan kiezen die boeken terug te brengen of niet
terug te brengen. (Als ik ze niet terug kon brengen, bijvoorbeeld omdat een ander dat al voor me
gedaan heeft, zou ik die plicht ook niet hebben). Dat is het tweede feit: we hebben slechts
plichten waar we keuzes kunnen maken.
Feit 3 is echter dat we ten aanzien van wat we geloven geen keuzes kunnen maken. Ik zit nu
achter mijn pc maar ik kan niet, door een wilsbesluit, mezelf ertoe brengen te geloven dat ik nu
in de Zwitserse bergen aan het klimmen ben.
Ik geloof dat twee maal twee vier is, maar ik heb er niet voor gekozen dat te doen. Ik geloof dat
eerlijkheid beter is dan oneerlijkheid maar niet omdat of nadat ik ervoor gekozen heb. Ook heb ik
er nooit voor gekozen te geloven dat Willem de Zwijger geen natuurlijke dood is gestorven maar
toch geloof ik dat.
En jij, lezer, ga eens bij jezelf na of je ooit ervoor gekozen hebt om het één of ander te geloven.
Ik vermoed dat je in eerste instantie zult denken dat je zoiets wel eens hebt gedaan. Maar ik
denk dat de voorbeelden die je geneigd bent te noemen, op de keper beschouwd geen
tegenvoorbeelden zijn tegen hetgeen ik beweer. Je zult misschien zeggen 'Ik wilde iets meer
weten over de Chinese Muur en toen heb ik besloten boeken erover te gaan lezen; en nu geloof
ik dat hij langer is dan 500 km, dat bij de bouw ervan honderden bouwlieden zijn gesneuveld, dat
grote delen nu in verval zijn, enz.' Maar dit is geen tegenvoorbeeld. Want je hebt er niet voor
gekozen te geloven dat de Muur langer is dan 500 km; nee, waarvoor je gekozen hebt, is om
boeken over de Muur te lezen. En toen je die boeken gelezen had, bleek op een goed moment
dat je geloofde dat hij langer dan 500 km is.
Een ander mogelijk tegenvoorbeeld is afkomstig uit de bekeringsliteratuur. Daar overheerst soms
de taal van de keuze: ,,Op dat moment heb ik ervoor gekozen om in God te geloven'' of ,,Toen
besloot ik te geloven wat Christus zegt''. In andere boeken is de taal van keuze juist afwezig.
,,Ik werd overweldigd door Gods liefde'', zegt de een, ,,Er was voor mij geen ontsnappen aan de
persoon van Christus'', schrijft een ander.
Ik denk dat ook de eerste twee uitspraken geen tegenvoorbeeld tegen mijn stelling zijn. Wie
zegt ervoor te kiezen in God of Christus te geloven, die zegt, denk ik, in feite dat hij gelooft dat
God er is, of dat zij gelooft dat Christus te vertrouwen is. De gemaakte keuze betreft het actief
en actueel plaatsen van het vertrouwen op God en Christus. De keuze betreft niet het geloof in
het bestaan van God. Daarvoor kun je niet kiezen. De keuze betreft bijvoorbeeld een belofte die
je besluit serieus te nemen, zoals je besluiten kunt om op een eens gedane uitnodiging ('Je bent
altijd welkom') in te gaan.
Dan nu de crux van deze overwegingen. Ik heb drie feiten geconstateerd. Feit 1: we zeggen dat
we bepaalde dingen behoren te geloven en andere niet. Feit 2: we kunnen slechts plichten
hebben waar we keuzes kunnen maken. Feit 3: we kunnen er niet voor kiezen om bepaalde
dingen te geloven en andere niet.
Het punt dat ik wil maken, is denk ik nu wel duidelijk: deze drie feiten lijken elkaar tegen te
spreken. Want als we niet kunnen kiezen om dit of dat te geloven, dan heeft het ook geen zin
om te zeggen dat we dit of dat niet behoren te geloven. Toch zeggen we dat. En als we zeggen
dat we dit of dat behoren te geloven, dan veronderstellen we dat we kunnen kiezen wat we
zullen geloven. En dat is niet het geval.
Dus is er de volgende denkopgave: is het inderdaad zo dat deze feiten elkaar weerspreken, of
zie ik iets over het hoofd? Zijn wat ik feiten noemde toch geen feiten? Voor wie nu heel hard aan
het werk wil gaan, zeg ik maar even: er is geen eenvoudige oplossing.