De voorwaarde van Calvijn (en dat is niet eerst "geloof
Geplaatst: 09 dec 2004, 21:38
Ik was aan het lezen in de toeleidende weg tot Christus van ds. C. Harinck. Je kunt het allemaal nalezen op p. 104 - 107.
Als je denkt dat je in de lijn staat van dereformatie en van de nadere reformatie, dan lees je alles.
Harinck: "Wij moeten vernederd worden om door Gods barmhartigheid verhoogd te worden. Nooit zullen wij voldoende op Christus vertrouwen,
tenzij wij geheel en al onszelf wantrouwen. Calvijn leert wel heel duidelijk, dat de kennis van onze ellende en de vernedering daarover voor God
voorafgaat aan het zoeken van de genade van God in Christus. Hij leert
dit als een feit en zelfs als een voorwaarde om tot Christus te komen. Opmerkelijk is dan ook het gebruik van het woord `tenzij'."
Calvijn: 'Want nooit zullen wij voldoende op Hem vertrouwen, tenzij wij geheel
en al onszelf wantrouwen; nooit zullen wij in Hem voldoende onze har-
ten opheffen, tenzij wij eerst nedergeworpen zijn in onszelf nooit zullen wij in Hem voldoende ons troosten, tenzij wij in onszelf mistroostig
zijn. Wij zijn dus geschikt om de genade Gods aan te grijpen en te behouden, wanneer wij het vertrouwen op onszelf geheel en al weggeworpen hebben, en alleen vertrouwen op de gewisheid Zijner goedheid,
wanneer wij (zoals Augustinus zegt) onze eigen verdiensten vergeten en
Christus' gaven omhelzen.'
Wat vinden onze onvoorwaardelijke calvinisten daarvan?
Nog wat van Calvijn.
"Want daarom komen wij tot Zijn barmhartigheid, namelijk door het gevoel en besef van onze ellenden. En deze beide zaken kunnen niet gescheiden worden".
Harinck zegt daarop, of verklaard Calvijn: "Deze ellendekennis, die tot geloof in het Evangelie en het vastgrijpen van Christus brengt, moet een beleefde kennis zijn."
Calvijn: "Het is dus nodig, zoals ik reeds gezegd heb, dat de kennis van onze ellende ons zozeer raakt, dat wij werkelijk in de dood zijn, en dat wij de dood gevoelen waarvan de Schrift spreekt, om te haken naar het leven,
dat onze Heere Jezus Christus ons aanbiedt door Zijn Evangelie, en
daarom overtuigt de Schrift ons zo dikwijls van onze zonden en doet ze
ons als het ware een proces van misdaad aan. Want God zou er geen behagen in hebben ons op zulk een wijze te behandelen, als Hij niet wist
dat het noodzakelijk was. Vandaar dat er zoveel dreigingen in de heilige
Schrift staan, en veroordelende vonnissen en verwijten en dergelijke
dingen. Dat zijn evenveel hamerslagen die God ons op het hoofd geeft,
om ons te brengen tot de ootmoed waarvan wij ver verwijderd zijn, tot-
dat Hij ons op zulke wijze verbrijzeld heeft.'
Harinck: De kennis van onze ellende moet zo diep zijn, dat wij afstand doen van
alle aanmatiging. Het woord `aanmatiging' komen wij in verband met
de kennis van de ellende dikwijls bij Calvijn tegen. Het wil zeggen, dat
wij ons niet inbeelden dat wij iets meer voor God zijn dan een verdoemelijk zondaar. Dat is de ootmoed die de Schrift van ons eist. Calvijn vindt die ootmoed beschreven in de schuldbelijdenis van David in Psalm 32. Alleen dan blijft ons niets over dan onze toevlucht te nemen
tot Gods loutere barmhartigheid in Jezus Christus. En het is dit geloof
dat ons, evenals Abraham, tot gerechtigheid gerekend wordt. Het gaat
daarin niet om het geloof op zich, maar om het geloof in Christus, dat
is: om Christus die door het geloof wordt aangegrepen.
Calvijn: "Wanneer wij zo onze rechters zijn, dan zullen wij door God vrijgespro-
ken worden. Wanneer wij zo dood zullen zijn in onszelf, dan zullen wij
ons leven vinden in Jezus Christus... Ontbloot van alle aanmatiging zullen wij al ons heil en zaligheid zoeken in de Persoon van Zijn enige
Zoon.'
Harinck: Calvijn kent het dus om met Luther te spreken over het gelijk geven aan God, de veroordeling van de Wet toe te stemmen, om de vrijspraak van
het Evangelie te ontvangen. De diepte van deze schulderkentenis komt soms dicht bij Luthers gedachte van de resignatio ad infernum, want hij zegt van David in Psalm 51.6: (...)............................Koop en lees zelf verder! Uitgeverij Groen.
Als je denkt dat je in de lijn staat van dereformatie en van de nadere reformatie, dan lees je alles.
Harinck: "Wij moeten vernederd worden om door Gods barmhartigheid verhoogd te worden. Nooit zullen wij voldoende op Christus vertrouwen,
tenzij wij geheel en al onszelf wantrouwen. Calvijn leert wel heel duidelijk, dat de kennis van onze ellende en de vernedering daarover voor God
voorafgaat aan het zoeken van de genade van God in Christus. Hij leert
dit als een feit en zelfs als een voorwaarde om tot Christus te komen. Opmerkelijk is dan ook het gebruik van het woord `tenzij'."
Calvijn: 'Want nooit zullen wij voldoende op Hem vertrouwen, tenzij wij geheel
en al onszelf wantrouwen; nooit zullen wij in Hem voldoende onze har-
ten opheffen, tenzij wij eerst nedergeworpen zijn in onszelf nooit zullen wij in Hem voldoende ons troosten, tenzij wij in onszelf mistroostig
zijn. Wij zijn dus geschikt om de genade Gods aan te grijpen en te behouden, wanneer wij het vertrouwen op onszelf geheel en al weggeworpen hebben, en alleen vertrouwen op de gewisheid Zijner goedheid,
wanneer wij (zoals Augustinus zegt) onze eigen verdiensten vergeten en
Christus' gaven omhelzen.'
Wat vinden onze onvoorwaardelijke calvinisten daarvan?
Nog wat van Calvijn.
"Want daarom komen wij tot Zijn barmhartigheid, namelijk door het gevoel en besef van onze ellenden. En deze beide zaken kunnen niet gescheiden worden".
Harinck zegt daarop, of verklaard Calvijn: "Deze ellendekennis, die tot geloof in het Evangelie en het vastgrijpen van Christus brengt, moet een beleefde kennis zijn."
Calvijn: "Het is dus nodig, zoals ik reeds gezegd heb, dat de kennis van onze ellende ons zozeer raakt, dat wij werkelijk in de dood zijn, en dat wij de dood gevoelen waarvan de Schrift spreekt, om te haken naar het leven,
dat onze Heere Jezus Christus ons aanbiedt door Zijn Evangelie, en
daarom overtuigt de Schrift ons zo dikwijls van onze zonden en doet ze
ons als het ware een proces van misdaad aan. Want God zou er geen behagen in hebben ons op zulk een wijze te behandelen, als Hij niet wist
dat het noodzakelijk was. Vandaar dat er zoveel dreigingen in de heilige
Schrift staan, en veroordelende vonnissen en verwijten en dergelijke
dingen. Dat zijn evenveel hamerslagen die God ons op het hoofd geeft,
om ons te brengen tot de ootmoed waarvan wij ver verwijderd zijn, tot-
dat Hij ons op zulke wijze verbrijzeld heeft.'
Harinck: De kennis van onze ellende moet zo diep zijn, dat wij afstand doen van
alle aanmatiging. Het woord `aanmatiging' komen wij in verband met
de kennis van de ellende dikwijls bij Calvijn tegen. Het wil zeggen, dat
wij ons niet inbeelden dat wij iets meer voor God zijn dan een verdoemelijk zondaar. Dat is de ootmoed die de Schrift van ons eist. Calvijn vindt die ootmoed beschreven in de schuldbelijdenis van David in Psalm 32. Alleen dan blijft ons niets over dan onze toevlucht te nemen
tot Gods loutere barmhartigheid in Jezus Christus. En het is dit geloof
dat ons, evenals Abraham, tot gerechtigheid gerekend wordt. Het gaat
daarin niet om het geloof op zich, maar om het geloof in Christus, dat
is: om Christus die door het geloof wordt aangegrepen.
Calvijn: "Wanneer wij zo onze rechters zijn, dan zullen wij door God vrijgespro-
ken worden. Wanneer wij zo dood zullen zijn in onszelf, dan zullen wij
ons leven vinden in Jezus Christus... Ontbloot van alle aanmatiging zullen wij al ons heil en zaligheid zoeken in de Persoon van Zijn enige
Zoon.'
Harinck: Calvijn kent het dus om met Luther te spreken over het gelijk geven aan God, de veroordeling van de Wet toe te stemmen, om de vrijspraak van
het Evangelie te ontvangen. De diepte van deze schulderkentenis komt soms dicht bij Luthers gedachte van de resignatio ad infernum, want hij zegt van David in Psalm 51.6: (...)............................Koop en lees zelf verder! Uitgeverij Groen.