het tweede gebod.
Geplaatst: 28 feb 2004, 18:54
Mensen.
Het gaat in het kort over het volgende.
OP Refoweb stellen sommige dat het legitiem is om een beeld (in dit geval een film) te maken met daarin Jezus afgebeeld. Ze vinden dat het gebod niet letterlijk kan worden genomen ed.
Omdat ik verwacht dat de discussie op refoweb een totaal andere kant zal opgaan als hier wil ik hier ook deze discussie volgen.
Ik weet dat deze discussie al eerder een klein beetje is gevoerd in een nu gesloten topic die over deze film ging.
Ik ben benieuwd naar jullie goed onderbouwde mening!!
De opening van de discussie op refoweb is als volgt
Beste mensen,
In de film van Mel Gibson over het lijden en sterven van de Heere Jezus Christus, die te samen met de Vader en de Heilige Geest de drie enige God is, zijn er een aantal die aangeven waarom Jezus wel mag worden afgebeeld en dat de wet zoals beschreven is door Mozes anders moet worden geinterpreteerd.
Ik post nu de uitleg van Methew Henry bij het tweede gebod.
Kunnen critici aangeven waarom Methew Henry ongelijk had?
Ook post ik hieronder de uitleg bij de HC ook graag daar jullie reactie op.
het tweede gebod.
M.H.
Exodus 20:4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.
Het tweede gebod betreft de inzettingen van de aanbidding, of de wijze, waarop God aangebeden wil worden en het is passend, dat Hij die zou voorschrijven en bepalen. Hier is:
A. Het verbod. Het wordt ons hier verboden om zelfs de waren God in of door beelden te aanbidden, vers 4, 5. <#Ex 20.4,5>.
a. De Joden dachten (tenminste na de ballingschap) dat het hun hiermede verboden was om enigerlei beeld of schilderij te maken, hoe ook genaamd. Vandaar dat zelfs de beelden, die de Romeinse legers op hun vaandels en banieren hadden, een gruwel voor hen genoemd worden, Matth. 24: 15 <#Mt 24.15> inzonderheid als zij in de heilige plaats opgericht werden. Het is zeker, dat er het maken van enigerlei beeld van God door verboden wordt, ("want bij wien, zult gij God vergelijken?" Jes. 40: 18-25 <#Isa 40.18-25>) of het beeld van enigerlei schepsel voor Godsdienstige doeleinden; dit wordt genoemd "de waarheid Gods te veranderen in de leugen," Rom. 1: 25; <#Ro 1.25> want een beeld is een leugenleraar, het geeft ons te verstaan, dat God een lichaam heeft, terwijl Hij een oneindige Geest is, Hab. 2: 18 <#Hab 2.18>. Er wordt ons ook mee verboden beelden van God te maken in onze gedachten, of onze verbeelding, alsof Hij een mens was zoals wij. Onze Godsdienstige aanbidding moet bestuurd worden door de kracht des geloofs, niet door de kracht van de verbeelding. Zij moeten niet zulke beelden of schilderijen maken als die door de heidenen aangebeden werden, opdat zij niet in verzoeking komen om ze ook te aanbidden. Wie bewaard wil worden voor zonde moet zich wachten voor de gelegenheid er toe.
b. Zij moeten er zich niet nu en dan voor buigen, dat is: er enigerlei eer of achting aan bewijzen, en nog veel minder ze gestadig dienen door er reukwerk aan te offeren, of door een andere daad van Godsdienstige aanbidding. Als zij hun gebed richten tot de ware God, dan moeten zij geen beeld voor ogen hebben, om hen hiertoe aan te vuren, of er hen bij behulpzaam te zijn. Al is het ook dat er bedoeld wordt om de Godsdienstige verering in God te doen eindigen, zou het Hem toch niet welgevallig zijn, als zij door een beeld tot Hem kwam. De beste en oudste wetgevers onder de heidenen verboden het oprichten van beelden in hun tempels; het was in Rome verboden door Numa, een heidens vorst, maar in Rome bevolen door de paus, een Christelijk bisschop, maar hierin antichristelijk. Het gebruik van beelden in de Roomse kerk tot op de huidige dag is zo blijkbaar in strijd met de letter van dit gebod, en het is zo onmogelijk om het er mee in overeenstemming te brengen, dat zij uit hun catechismus en uit al hun gebedenboeken, die zij het volk in handen geven, dit gebod weglaten, er de reden van samenvoegende met het eerste, en zo noemen zij het derde gebod het tweede, het vierde het derde enz.; om nu echter het getal tien te behouden, verdelen zij het tiende in tweeën. Aldus hebben zij twee grote boosheden gedaan, waarin zij volharden, en waarvan zij zich niet willen bekeren: zij doen af van Gods woord, en voegen toe aan Zijn eredienst.
B. De redenen om aan dit verbod kracht bij te zetten, vers 5, 6, <#Ex 20.5,6> welke zijn:
a. Gods ijver omtrent Zijn aanbidding: "Ik de Heere Jehovah en uw God, ben een ijverig God, inzonderheid ten opzichte van de dingen van die aard." Het geeft de zorg te kennen, die Hij draagt voor Zijn inzettingen, Zijn haat tegen afgoderij en alle valse godsdienst, Zijn misnoegen op afgodendienaars, en dat Hij alles wat in Zijn eredienst de schijn heeft van afgoderij, of er toe leidt, een belediging acht. IJverzucht is scherpziend. Daar afgoderij geestelijk overspel is, zoals zij in de Schrift dikwijls wordt voorgesteld, wordt Gods misnoegen er tegen zeer juist ijverzucht of jaloersheid genoemd. Indien nu God hierin jaloers is, dan moeten wij het ook zijn en er voor terugschrikken om God op een andere wijze aanbidding te brengen, dan Hij in Zijn woord bepaald heeft.
b. De straf van de afgodendienaars; God beschouwt hen als Hem hatende hoewel zij misschien voorgeven Hem lief te hebben. Hij zal hun ongerechtigheid bezoeken, dat is: Hij zal haar zeer streng straffen, niet slechts als een verbreken van Zijn wet, maar als een belediging van Zijn majesteit, een schending van het verbond, en een slag, gericht tegen de wortel van allen Godsdienst. Hij zal haar bezoeken aan de kinderen; dat is: wijl dit een zonde is waardoor in kerken of gemeenten het licht van de kandelaar geweerd wordt, haar een scheidbrief wordt gegeven, zullen met de ouders ook de kinderen uit het verbond en de gemeenschap met God gestoten worden, zoals eerst met de ouders ook de kinderen er in werden opgenomen. Of wel, Hij zal zo’n oordeel brengen over een gemeente, een volk, dat het de volslagen ondergang van de gezinnen tengevolge zal hebben. Als afgodendienaars oud worden, zodat zij de kinderen zien tot in het derde of vierde geslacht, dan zal het een kwelling zijn voor hun ogen en een hartzeer, om ze allen te zien vallen door het zwaard, of hen gevankelijk in slavernij te zien voeren. Het is ook niet onrechtvaardig in God, als Hij (zo de ouders stierven in hun ongerechtigheid, en de kinderen in hun voetstappen treden en in de valse aanbidding volharden, omdat zij die van hun ouders bij overlevering ontvangen hebben) de mate van de ongerechtigheid vol zijnde, komt om in Zijn oordelen met hen af te rekenen, en dan ook de afgoderijen in rekening brengt, waaraan hun vaderen zich hebben schuldig gemaakt. Hoewel Hij een afgodisch volk lang verdraagt, zal Hij het toch niet altijd verdragen, maar in het vierde geslacht-op zijn laatst-zal Hij beginnen te bezoeken. Kinderen zijn dierbaar aan hun ouders, om nu de mensen van afgoderij terug te houden, en te tonen hoe zeer God er een afkeer van heeft, wordt er niet alleen een schandmerk door ingedrukt op de geslachten, maar de oordelen Gods kunnen er om over de arme kinderen gebracht worden, als de ouders reeds lang dood zijn.
c. De gunst, die God aan Zijn getrouwe aanbidders betonen zal: Hij doet barmhartigheid aan duizenden personen, duizenden geslachten dergenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Hiermede wordt aangeduid, dat hoewel het tweede gebod naar de letter slechts een verbod is van valse godsdiensten, het toch ook een voorschrift bevat om God te aanbidden in al de verordeningen, die Hij ingesteld heeft. Gelijk het eerste gebod de innerlijke aanbidding vereist van liefde en verlangen van blijdschap, hoop en bewondering, zo vereist het tweede gebod de uitwendige aanbidding van gebed en lofzegging, en een plechtig achtgeven op Zijn woord. Zij, die God in waarheid liefhebben, zullen het tot hun voortdurende zorg en streven maken om Zijn geboden te onderhouden, inzonderheid die welke betrekking hebben op Zijn eredienst. Zij, die God liefhebben en deze geboden onderhouden, zullen genade ontvangen om ook Zijn andere geboden te onderhouden. De evangelische aanbidding zal invloed oefenen op allerlei evangelische gehoorzaamheid. God heeft genade weggelegd voor de zodanigen, zelfs zij hebben genade nodig, en kunnen niet pleiten op verdienste; en genade zullen zij ook vinden bij God, genaderijke bescherming in hun gehoorzaamheid, en een genaderijke beloning er voor. Deze genade zal zich uitstrekken tot duizenden, veel verder dan de toorn, bedreigd tegen hen, die Hem haten, want die reikt slechts tot het derde of vierde geslacht. De stromen van genade vloeien thans even vol en vrij en fris als ooit tevoren.
Nu dan het gedeelte uit de HC met tekst verwijzingen die ik er voor het gemak ook maar bij post
ZONDAG 35
Vr.96. Wat eist God in het tweede gebod?
Antw. Dat wij God in generlei wijze afbeelden a, en op geen andere wijze vereren, dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft b.
a
#Isa 40:18,19,25 De 4:15,16 Ro 1:23 Ac 17:29
b
#1Sa 15:23 De 12:30 Mt 15:9
Jesaja 40:18 ¶ Bij wien dan zult gij God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?
Jesaja 40:19 De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe.
Jesaja 40:25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.
Deuteronomium 4:15 Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak;
Deuteronomium 4:16 Opdat gij u niet verderft, en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld, de gedaante van man of vrouw,
Romeinen 1:23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.
Handelingen 17:29 Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn.
Vr.97. Mag men dan ganselijk geen beelden maken?
Antw. God kan en mag in generlei wijze afgebeeld worden a. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen b.
a
#Isa 40:25
b
#Ex 34:17 Ex 23:24 Ex 34:13 Nu 33:52
Jesaja 40:25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.
Exodus 34:17 Gij zult u geen gegoten goden maken.
Exodus 23:24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk vermorzelen.
Exodus 34:13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen.
Numeri 33:52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen.
Vr.98. Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?
Antw. Neen; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Dewelke Zijn Christenen niet door stomme beelden a, maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben b.
a
#Jer 10:8 Hab 2:18,19
b
#Ro 10:14,15,17 2Pe 1:19 2Ti 3:16,17
Jeremia 10:8 In een ding zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden.
Habakuk 2:18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft?
Habakuk 2:19 Wee dien, die tot het hout zegt: Word wakker! en: Ontwaak! tot den zwijgenden steen. Zou het leren? Ziet, het is met goud en zilver overtrokken, en er is gans geen geest in het midden van hetzelve.
Romeinen 10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?
Romeinen 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen!
Romeinen 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods,
2 Petrus 1:19 ¶ En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.
2 Timotheus 3:16 Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is;
2 Timotheus 3:17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
Ik zou jullie willen vragen of gedegen te reageren of niet. En graag niet iets aanpakken wat je kan gebruiken maar het geheel in het verband van bovenstaand betoog te bekijken.
met vr gr
Jacob
[Aangepast op 28/2/04 door jacob]
Het gaat in het kort over het volgende.
OP Refoweb stellen sommige dat het legitiem is om een beeld (in dit geval een film) te maken met daarin Jezus afgebeeld. Ze vinden dat het gebod niet letterlijk kan worden genomen ed.
Omdat ik verwacht dat de discussie op refoweb een totaal andere kant zal opgaan als hier wil ik hier ook deze discussie volgen.
Ik weet dat deze discussie al eerder een klein beetje is gevoerd in een nu gesloten topic die over deze film ging.
Ik ben benieuwd naar jullie goed onderbouwde mening!!
De opening van de discussie op refoweb is als volgt
Beste mensen,
In de film van Mel Gibson over het lijden en sterven van de Heere Jezus Christus, die te samen met de Vader en de Heilige Geest de drie enige God is, zijn er een aantal die aangeven waarom Jezus wel mag worden afgebeeld en dat de wet zoals beschreven is door Mozes anders moet worden geinterpreteerd.
Ik post nu de uitleg van Methew Henry bij het tweede gebod.
Kunnen critici aangeven waarom Methew Henry ongelijk had?
Ook post ik hieronder de uitleg bij de HC ook graag daar jullie reactie op.
het tweede gebod.
M.H.
Exodus 20:4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.
Het tweede gebod betreft de inzettingen van de aanbidding, of de wijze, waarop God aangebeden wil worden en het is passend, dat Hij die zou voorschrijven en bepalen. Hier is:
A. Het verbod. Het wordt ons hier verboden om zelfs de waren God in of door beelden te aanbidden, vers 4, 5. <#Ex 20.4,5>.
a. De Joden dachten (tenminste na de ballingschap) dat het hun hiermede verboden was om enigerlei beeld of schilderij te maken, hoe ook genaamd. Vandaar dat zelfs de beelden, die de Romeinse legers op hun vaandels en banieren hadden, een gruwel voor hen genoemd worden, Matth. 24: 15 <#Mt 24.15> inzonderheid als zij in de heilige plaats opgericht werden. Het is zeker, dat er het maken van enigerlei beeld van God door verboden wordt, ("want bij wien, zult gij God vergelijken?" Jes. 40: 18-25 <#Isa 40.18-25>) of het beeld van enigerlei schepsel voor Godsdienstige doeleinden; dit wordt genoemd "de waarheid Gods te veranderen in de leugen," Rom. 1: 25; <#Ro 1.25> want een beeld is een leugenleraar, het geeft ons te verstaan, dat God een lichaam heeft, terwijl Hij een oneindige Geest is, Hab. 2: 18 <#Hab 2.18>. Er wordt ons ook mee verboden beelden van God te maken in onze gedachten, of onze verbeelding, alsof Hij een mens was zoals wij. Onze Godsdienstige aanbidding moet bestuurd worden door de kracht des geloofs, niet door de kracht van de verbeelding. Zij moeten niet zulke beelden of schilderijen maken als die door de heidenen aangebeden werden, opdat zij niet in verzoeking komen om ze ook te aanbidden. Wie bewaard wil worden voor zonde moet zich wachten voor de gelegenheid er toe.
b. Zij moeten er zich niet nu en dan voor buigen, dat is: er enigerlei eer of achting aan bewijzen, en nog veel minder ze gestadig dienen door er reukwerk aan te offeren, of door een andere daad van Godsdienstige aanbidding. Als zij hun gebed richten tot de ware God, dan moeten zij geen beeld voor ogen hebben, om hen hiertoe aan te vuren, of er hen bij behulpzaam te zijn. Al is het ook dat er bedoeld wordt om de Godsdienstige verering in God te doen eindigen, zou het Hem toch niet welgevallig zijn, als zij door een beeld tot Hem kwam. De beste en oudste wetgevers onder de heidenen verboden het oprichten van beelden in hun tempels; het was in Rome verboden door Numa, een heidens vorst, maar in Rome bevolen door de paus, een Christelijk bisschop, maar hierin antichristelijk. Het gebruik van beelden in de Roomse kerk tot op de huidige dag is zo blijkbaar in strijd met de letter van dit gebod, en het is zo onmogelijk om het er mee in overeenstemming te brengen, dat zij uit hun catechismus en uit al hun gebedenboeken, die zij het volk in handen geven, dit gebod weglaten, er de reden van samenvoegende met het eerste, en zo noemen zij het derde gebod het tweede, het vierde het derde enz.; om nu echter het getal tien te behouden, verdelen zij het tiende in tweeën. Aldus hebben zij twee grote boosheden gedaan, waarin zij volharden, en waarvan zij zich niet willen bekeren: zij doen af van Gods woord, en voegen toe aan Zijn eredienst.
B. De redenen om aan dit verbod kracht bij te zetten, vers 5, 6, <#Ex 20.5,6> welke zijn:
a. Gods ijver omtrent Zijn aanbidding: "Ik de Heere Jehovah en uw God, ben een ijverig God, inzonderheid ten opzichte van de dingen van die aard." Het geeft de zorg te kennen, die Hij draagt voor Zijn inzettingen, Zijn haat tegen afgoderij en alle valse godsdienst, Zijn misnoegen op afgodendienaars, en dat Hij alles wat in Zijn eredienst de schijn heeft van afgoderij, of er toe leidt, een belediging acht. IJverzucht is scherpziend. Daar afgoderij geestelijk overspel is, zoals zij in de Schrift dikwijls wordt voorgesteld, wordt Gods misnoegen er tegen zeer juist ijverzucht of jaloersheid genoemd. Indien nu God hierin jaloers is, dan moeten wij het ook zijn en er voor terugschrikken om God op een andere wijze aanbidding te brengen, dan Hij in Zijn woord bepaald heeft.
b. De straf van de afgodendienaars; God beschouwt hen als Hem hatende hoewel zij misschien voorgeven Hem lief te hebben. Hij zal hun ongerechtigheid bezoeken, dat is: Hij zal haar zeer streng straffen, niet slechts als een verbreken van Zijn wet, maar als een belediging van Zijn majesteit, een schending van het verbond, en een slag, gericht tegen de wortel van allen Godsdienst. Hij zal haar bezoeken aan de kinderen; dat is: wijl dit een zonde is waardoor in kerken of gemeenten het licht van de kandelaar geweerd wordt, haar een scheidbrief wordt gegeven, zullen met de ouders ook de kinderen uit het verbond en de gemeenschap met God gestoten worden, zoals eerst met de ouders ook de kinderen er in werden opgenomen. Of wel, Hij zal zo’n oordeel brengen over een gemeente, een volk, dat het de volslagen ondergang van de gezinnen tengevolge zal hebben. Als afgodendienaars oud worden, zodat zij de kinderen zien tot in het derde of vierde geslacht, dan zal het een kwelling zijn voor hun ogen en een hartzeer, om ze allen te zien vallen door het zwaard, of hen gevankelijk in slavernij te zien voeren. Het is ook niet onrechtvaardig in God, als Hij (zo de ouders stierven in hun ongerechtigheid, en de kinderen in hun voetstappen treden en in de valse aanbidding volharden, omdat zij die van hun ouders bij overlevering ontvangen hebben) de mate van de ongerechtigheid vol zijnde, komt om in Zijn oordelen met hen af te rekenen, en dan ook de afgoderijen in rekening brengt, waaraan hun vaderen zich hebben schuldig gemaakt. Hoewel Hij een afgodisch volk lang verdraagt, zal Hij het toch niet altijd verdragen, maar in het vierde geslacht-op zijn laatst-zal Hij beginnen te bezoeken. Kinderen zijn dierbaar aan hun ouders, om nu de mensen van afgoderij terug te houden, en te tonen hoe zeer God er een afkeer van heeft, wordt er niet alleen een schandmerk door ingedrukt op de geslachten, maar de oordelen Gods kunnen er om over de arme kinderen gebracht worden, als de ouders reeds lang dood zijn.
c. De gunst, die God aan Zijn getrouwe aanbidders betonen zal: Hij doet barmhartigheid aan duizenden personen, duizenden geslachten dergenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Hiermede wordt aangeduid, dat hoewel het tweede gebod naar de letter slechts een verbod is van valse godsdiensten, het toch ook een voorschrift bevat om God te aanbidden in al de verordeningen, die Hij ingesteld heeft. Gelijk het eerste gebod de innerlijke aanbidding vereist van liefde en verlangen van blijdschap, hoop en bewondering, zo vereist het tweede gebod de uitwendige aanbidding van gebed en lofzegging, en een plechtig achtgeven op Zijn woord. Zij, die God in waarheid liefhebben, zullen het tot hun voortdurende zorg en streven maken om Zijn geboden te onderhouden, inzonderheid die welke betrekking hebben op Zijn eredienst. Zij, die God liefhebben en deze geboden onderhouden, zullen genade ontvangen om ook Zijn andere geboden te onderhouden. De evangelische aanbidding zal invloed oefenen op allerlei evangelische gehoorzaamheid. God heeft genade weggelegd voor de zodanigen, zelfs zij hebben genade nodig, en kunnen niet pleiten op verdienste; en genade zullen zij ook vinden bij God, genaderijke bescherming in hun gehoorzaamheid, en een genaderijke beloning er voor. Deze genade zal zich uitstrekken tot duizenden, veel verder dan de toorn, bedreigd tegen hen, die Hem haten, want die reikt slechts tot het derde of vierde geslacht. De stromen van genade vloeien thans even vol en vrij en fris als ooit tevoren.
Nu dan het gedeelte uit de HC met tekst verwijzingen die ik er voor het gemak ook maar bij post
ZONDAG 35
Vr.96. Wat eist God in het tweede gebod?
Antw. Dat wij God in generlei wijze afbeelden a, en op geen andere wijze vereren, dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft b.
a
#Isa 40:18,19,25 De 4:15,16 Ro 1:23 Ac 17:29
b
#1Sa 15:23 De 12:30 Mt 15:9
Jesaja 40:18 ¶ Bij wien dan zult gij God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?
Jesaja 40:19 De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe.
Jesaja 40:25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.
Deuteronomium 4:15 Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak;
Deuteronomium 4:16 Opdat gij u niet verderft, en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld, de gedaante van man of vrouw,
Romeinen 1:23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.
Handelingen 17:29 Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn.
Vr.97. Mag men dan ganselijk geen beelden maken?
Antw. God kan en mag in generlei wijze afgebeeld worden a. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen b.
a
#Isa 40:25
b
#Ex 34:17 Ex 23:24 Ex 34:13 Nu 33:52
Jesaja 40:25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.
Exodus 34:17 Gij zult u geen gegoten goden maken.
Exodus 23:24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk vermorzelen.
Exodus 34:13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen.
Numeri 33:52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen.
Vr.98. Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?
Antw. Neen; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Dewelke Zijn Christenen niet door stomme beelden a, maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben b.
a
#Jer 10:8 Hab 2:18,19
b
#Ro 10:14,15,17 2Pe 1:19 2Ti 3:16,17
Jeremia 10:8 In een ding zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden.
Habakuk 2:18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft?
Habakuk 2:19 Wee dien, die tot het hout zegt: Word wakker! en: Ontwaak! tot den zwijgenden steen. Zou het leren? Ziet, het is met goud en zilver overtrokken, en er is gans geen geest in het midden van hetzelve.
Romeinen 10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?
Romeinen 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen!
Romeinen 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods,
2 Petrus 1:19 ¶ En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.
2 Timotheus 3:16 Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is;
2 Timotheus 3:17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
Ik zou jullie willen vragen of gedegen te reageren of niet. En graag niet iets aanpakken wat je kan gebruiken maar het geheel in het verband van bovenstaand betoog te bekijken.
met vr gr
Jacob
[Aangepast op 28/2/04 door jacob]