Pagina 1 van 1

Zijt Gij degene die komen zou?

Geplaatst: 07 jul 2003, 22:13
door Ereunao
Matheus 11 (1)
Vers 2-6 vertelt ons, dat Johannes de Doper uit de gevangenis een boodschap tot Jezus zond met het antwoord dat de Heer hem stuurde. ‘En Johannes, in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, zond door zijn discipelen en zeide tot Hem: Zijt Gij degene, die komen zou of moeten wij een ander verwachten? En Jezus antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt wat gij hoort en ziet: Blinden worden ziende en kreupelen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd; en welgelukzalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden!’
Dit voorval is verschillend uitgelegd. Hoofdstuk 4:12 deelt ons mee, dat toen Jezus hoorde van de gevangenschap van Johannes, Hij naar Galiléa vertrok, terwijl het veertiende hoofdstuk de gevangenschap van Johannes en zijn dood beschrijft. In de rangschikking van deze gebeurtenissen kan men opnieuw de Goddelijke leiding zien.
Johannes de Doper zat al enige tijd in de gevangenis toen hij zijn discipelen tot de Meester zond. Gewoonlijk wordt aangenomen dat Johannes, de prediker van bekering en het komende
Koninkrijk, stellig verwachtte dat Jezus spoedig het Koninkrijk zou oprichten, en dat hij als de stem in de woestijn, de Voorloper, delen zou in de heerlijkheid van dat rijk. In plaats van deze verwachte heerlijkheid werd hij in een kerker geworpen. Hij had trouw zijn plicht vervuld,
niet als een huurling gehandeld, maar onbevreesd het kwaad bij de naam genoemd. Voor al die getrouwheid was zijn beloning: lijden, verwerping met een gewelddadige dood in ’t verschiet. Daarom, zeggen velen, twijfelde hij er aan of Jezus wel werkelijk de beloofde Messias was en vroeg hij bewijzen voor Zijn Messiasschap. Deze uitlegging kan echter niet de juiste zijn. Uit het Evangelie van Johannes weten wij dat hij een volledig inzicht had in het werk dat Jezus als het Lam van God te doen had en Hem kende als de Christus.
Redelijkerwijs mag verondersteld worden, dat zijn eigen discipelen, die tot Jezus met de vraag gekomen waren:
‘Waarom vasten wij en de farizeeën dikwijls, en Uw discipelen vasten niet?’ hem het antwoord brachten, dat de Bruidegom, de Messias van hen zou worden weggenomen en er eerst dan gevast zou worden.
Anderen nemen Johannes de Doper geheel in bescherming en verdedigen zijn absoluut geloof en vertrouwen in Jezus als de Christus. Volgens hen was Johannes volmaakt, zodat geen twijfel in zijn hart kon oprijzen. Maar waarom zou hij dan zijn discipelen gezonden hebben om de Heer zulk een vraag te stellen? Zij menen, dat hij de vraag niet stelde voor zichzelf, maar zijn discipelen zond omdat zij weifelden in hun geloof.
Maarten Luther zegt over dit gedeelte: ‘Het is zeker dat Johannes zond om te informeren ter oorzake van zijn discipelen; want zij hadden Christus nog niet beschouwd als Degene voor Wie Hij moest aangezien worden. Zij verwachtten iemand die zich pompeus bewegen zou, zeer geleerd, als een machtig Koning. Johannes behandelt hen zachtmoedig, verdraagt hun zwakheid tot zij krachtig zullen worden, en verwerpt hen niet omdat zij niet zo sterk in Christus geloofden. Deze oplossing van de moeilijkheid is echter niet in overeenstemming met de Schrift. We behoeven geen volmaaktheid en onfeilbaarheid in Johannes te veronderstellen, want hij bezat ze niet. Slechts één was op de aarde volkomen en onfeilbaar, zondeloos en onbesmet, die nooit door twijfel werd aangevallen, en deze Ene is onze Heer Jezus Christus. Johannes was evenals Elia, een mens van gelijke beweging als wij. Elia’s dienst is gekenmerkt door een persoonlijk falen. Zijn leven werd door Izébel belaagd. ‘Toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en gekomen te Berseba dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter. Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven en zeide: Het is genoeg! Neem nu, Here, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen’ (1 Kon. 19:3 en 4).
Johannes in de gevangenis maakte een dergelijke ervaring als Elia door, in wiens geest en kracht hij gekomen was. Het zou verkeerd zijn te zeggen dat Johannes aan het Messiasschap van Jezus twijfelde. Hij kende Hem als de Christus. Maar in de gevangenis werd zijn geduld ernstig beproefd, twijfel kwelde hem. En in deze beproeving zocht hij bij Hem die hij altijd als Heer vereerde, een oplossing, zond afgezanten naar de Heer. Hij kende de zwakheid en twijfel, zowel als zijn geloof, dat op Hem zag om kracht en een woord van bemoediging. Is dit niet een gebeurtenis met lessen voor ons? Ze leert ons Hem onze zwakheid te belijden, van Hem kracht en vertroosting te verwachten.
In verband met Johannes en zijn twijfel in de gevangenis denken wij aan een andere opgesloten dienstknecht des Heren. In Rome zat hij en schreef: ‘Ik, Paulus, de gevangene in de Heer.’ Uit zijn kerker klonk lof en aanbidding. Hoe vele ‘indiens’ en ‘hoe’s’ en ‘waaroms’ zouden er bij hem geweest kunnen zijn!
Was er voor hem geen aanleiding in opstand te komen, klachten te uiten! Hij zendt een brief uit zijn cel, waarin zonde en vlees niet genoemd worden. Wat is het geheim, waardoor deze gevangene zich alleen maar verheugt in de Heer? Wat vormt de ondergrond van de triomferende vreugdetaal in de Brief aan de Filippenzen? Het leven van Christus in hem, Christus het middelpunt, Christus het voorbeeld en voorwerp voor de apostel, en Christus de kracht die hem tot alle dingen bekwaamde is het geheim van alles en dat kende Johannes de Doper de grootste van het Oude Testament niet, kon ook niet in het bezit ervan zijn. Het is de erfenis van de gelovigen aan de andere kant van het kruis.
Maar wij keren tot ons hoofdstuk terug. De Heer spreekt van de tekenen van het Koninkrijk, die Hij ter vervulling van de oudtestamentische profetieën deed. Er werd reeds op gewezen, hoe de Heer in de wonderen Jesaja 35 vers 5 en 6 vervulde. De doden stonden op en de blijde boodschap werd gepredikt. De geestelijke betekenis van deze laatste twee wordt ten volle gezien in het Evangelie van Johannes. ‘En welgelukzalig is hij die aan Mij niet geërgerd zal worden,’ zijn woorden van vermaning tot Johannes de Doper. Hoe wilde de Heer, dat Johannes dit slotwoord van de boodschap op zichzelf toepaste? De Heilige Geest heeft het in de Brieven zo geleid, dat de vermaningen altijd komen nadat eerst woorden van liefde en aanmoediging zijn gegeven. De vermaning is ongetwijfeld door Johannes verstaan en in praktijk gebracht. Zij leidde tot verootmoediging, onderzoek van het hart en het einde was een gezegende vrucht. ereunao

Geplaatst: 08 jul 2003, 13:58
door Kislev
Ereunao,

Je zou uit dit (zeer mooie hoofdstuk) kunnen opmaken dat Johannes misschien niet zozeer twijfelde maar boos was op Jezus. Hij stuurt zijn discipelen naar Jezus met de vraag of Hij wel de echte Messias is. Jezus zegt aan het einde van zijn antwoord: En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden.

Dat is krachtige taal, dus Johannes ergerde zich aan Jezus! Dat is misschien ook wel logisch, want als je zo Jezus gepreekt hebt en je zit dan in de gevangenis - zonder dat Jezus je eruit haalt! - dan komt toch alles in opstand?

De prediking van Johannes kenmerkte zich misschien vooral door een wetsprediking. Weliswaar zei hij ook: zie het Lam Gods dat de zonder der wereld wegdraagt. Maar als je kijkt wat hij verder over Jezus preekte, dan was dat onder andere dit: En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden.

Maar ipv dat Johannes dit ziet gebeuren hoort hij van zijn discipelen dat Jezus het land doortrekt en zieken geneest, met hoeren omgaat e.d. Misschien dat Jezus daarom ook Jesaja aanhaalt in zijn antwoord aan Johannes. De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatsen worden gereinigd, en de doven horen; de doden worden opgewekt, en den armen wordt het Evangelie verkondigd. Een opklimmende lijn met als slot het evangelie dat aan armen verkondigd wordt.

Misschien dat iemand licht kan werpen over deze tekst:
Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij.

Want hier spreekt Jezus toch een oordeel uit over Johannes?? Namelijk dat de minste in de hemel toch nog meer is dan Johannes. Dat is niet niks!

Geplaatst: 08 jul 2003, 17:51
door ndonselaar
Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij.

Ziet dat niet op de afsluiting van de profetie? Johannes was de grootste der profeten, echter die na hem kwamen waren meerder dan hij, meerder in de zin van de Evangeliebediening, nl. in het laatste der dagen.

Geplaatst: 09 jul 2003, 20:17
door Ereunao
Kislev:
Er staat niet de minste in de hemel,maar in het koninkrijk der hemelen. Dat is een uitdrukking die alleen in Matheus voorkomt;iedere Jood wist wat daarmee bedoeld werd n.l.het in het O.T. in verbond en profetie beloofde Messiaanse rijk met de Messias als de grote Zoon van David als de Koning en Jeruzalem als hoofdstad ( Jes.2;11;65;Zach.14; etc.) En als Israël zijn Koning toen aangenomen had zou dat rijk toen ook doorgebroken zijn. Maar God heeft alzo vervuld hetgeen geschreven hetgeen Hij door de mond van al zijn profeten tevoren verkondigd had ;dat de Christus lijden zou. We zien dit ook bij Jozef,die een type van Hem was,dat God de verwerping van zijn broeders gebruikt om Zijn plan met Jozef te volvoeren. Zo blijft de mens verantwoordelijk voor zijn daden en God volvoert Zijn raad.Nu moet het koninkrijk wachten tot Hij wederkomt zie Hand.3:17-21. Het probleem van Johannes was dat Hij die twee verschillende gestalten van de Messias niet in een persoon en gelijktijdig verenigen kon en de profetie geen twee komsten kent, maar die beiden in een perspectief ziet. Zie Zach.9:9 voor Zijn komst en vs.10 voor Zijn wederkomst In de volgende poster hoop ik dit nader toe te lichten.
Ereunao.

Geplaatst: 09 jul 2003, 20:26
door Pied
"... het in het O.T. in verbond en profetie beloofde Messiaanse rijk met de Messias als de grote Zoon van David als de Koning en Jeruzalem als hoofdstad (Jes.2;11;65;Zach.14; etc.) En als Israël zijn Koning toen aangenomen had zou dat rijk toen ook doorgebroken zijn."
Waar baseer je dat op?

Geplaatst: 11 jul 2003, 19:22
door Ereunao
Pied.
Dat baseer ik op het feit dat de Koning gekomen is om de wet en de profeten te vervullen Math. 5:17. En het oude testament kent geen andere gestalte van het koninkrijk dan die van het Messiaanse vrederijk op aarde bij de komst van de Messias.Vanaf Gen. 12:3 tot het laatste vers van Maleachi zijn verbond en beloften op de aarde gericht. Het voert veel te ver om de honderden profetieën die dit bewijzen hier af te gaan schrijven. Als kerntekst zou ik hier Ps. 67 willen noemen:
Een psalm, een lied, voor den opperzangmeester , op de Neginoth. (-) God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela.
2 (-) Opdat men op de aarde Uw weg kenne , onder alle heidenen Uw heil.
3 (-) De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
4 (-) De natien zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natien op de aarde die zult Gij leiden. Sela.
5 (-) De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
6 (-) De aarde geeft haar gewas; God , onze God, zal ons zegenen.
7 (-) God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.

Dit is kenmerkend voor heel het oude testament; God heeft Israël uitverkoren om tot zegen te zijn voor alle volken der aarde. Alleen al in Ps. 37 wordt zes keer de aarde genoemd als het erfdeel van de rechtvaardigen. De discipelen waren mensen die de Schrift verstonden (Luk.24:45). Jezus had hen na Zijn opstanding onderwezen in de dingen van het Koninkrijk van God (Hand.1:3). Omdat zij toen ook nog niet wisten van de tussenliggende kerkgeschiedenis, stelden zij Hem die vraag (Hand.1:6).
Zij wisten toen nog niet dat de Heere de tijd tussen komst en wederkomst wilde gebruiken om Zich
een Gemeente uit de heidenen als bruid te vergaderen, deze verborgenheid is pas later voor het eerst
aan Paulus geopenbaard zoals wij kunnen lezen in de Efezebrief. 3:
8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,
9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
10 Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods;
11 Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere;

De typen hiervan waren Jozef en Mozes die, door hun broeders verworpen, in den vreemde een vrouw trouwden en daarna weer met hen verenigd werden.
Daarom moeten wij nooit beloften die exclusief Israël gelden op de Gemeente toepassen en ook niet omgekeerd. Het is een de verkeerde gedachte dat het Nieuwe Testament ook heilshistorisch noodzakelijk aan moet sluiten op het Oude Testament. Met andere woorden dat het aan Israël beloofde heil in de kerk verwerkelijkt moet worden. Want dat het Oude Testament als geschrift is afgesloten bewijst toch niet dat dit ook het geval is met de heilswerking van het Oude Testament? Als dit waar was, zou het wel een kwantitatieve reductie betekenen. Want het Nieuwe Testament beperkt zich tot het persoonlijke, geestelijke van de wedergeboorte en heiliging van het leven, terwijl het oudtestamentische heil een duidelijk theocratisch, universeel karakter heeft (Ps.2). Het is dan ook opvallend, dat na de synoptische evangeliën dit aspect van het koninkrijk steeds meer op de achtergrond treed en zich beperkt tot het geestelijke en persoonlijke (Rom.14:7). Maar dat bewijst niet dat het oudtestamentische heil van karakter veranderd is en voorgoed moet worden afgeschreven! Want in de Openbaring komt het koninkrijk weer terug, en dan voluit in zijn totale, universele realiteit..zie Openb.11:15.
Want al is de profetie in Christus inhoudelijk vervuld, dat neemt niet weg dat het chronologisch nog vorm en gestalte in de tijd moet krijgen. Aan Christus is gegeven alle macht in hemel en op aarde, maar nu zien wij nog niet dat alle dingen Hem onderworpen zijn (Hebr.2:8). Als het dan zelfs voor Hem geldt dat allemaal nog moet komen (Hebr.1:13), hoewel het Hem gegeven is, zou dat dan niet veel meer gelden zowel voor het oudtestamentische heil voor Israël, als voor de nieuwtestamentische gemeente? Want ook de gemeente leeft nog in een min positie ten opzichte van de beloften die haar in Christus geschonken zijn, hoewel zij met Hem opgewekt en in de hemel gezet is (Ef.2:6) en ook de nieuwtestamentische canon reeds eeuwen is afgesloten. Dat het aan Israël beloofde heil met de eerste komst van de Messias niet gekomen is, bewijst dus helemaal niet dat het van karakter veranderd is en getransformeerd moet worden naar het hemelse heil voor de gemeente. Want zowel voor Christus zelf, als voor Israël en de gemeente is de historische verwerkelijking verbonden aan Zijn wederkomst in heerlijkheid (Dan.7:13,14; Coll.3:4).
Ik spreek nu van de grote, heilshistorische relaties van de Schrift en bedoel hiermee niet dat de Jood niet voor de eeuwigheid geschapen zou zijn. Het eeuwige leven en de onsterfelijkheid hebben altijd bestaan, maar het was aan Christus Zelf voorbehouden om dezen door Zijn dood en opstanding aan het licht te brengen (2 Tim.1:10). Persoonlijk kenden de gelovigen van het Oude Testament zeker wel een uitzicht dat verder reikte dan het aardse leven (Gen.49:18; Hebr.11:10). Maar verbond en profetie waren aards gericht en reikten niet verder dan het vrederijk op aarde bij de komst van de Messias, die in het profetisch perspectief in komst en wederkomst als één geheel gezien werd. Ereunao.


Dan volgt nu het laatste deel van Math.11:
Dit alles was niet onbekend aan de schare. Zij stond daar en hoorde hoe het contact was tussen de Heer en Johannes’ discipelen; vraag en antwoord bleven niet voor haar verborgen. Johannes de Doper was aan deze schare bekend, en zij geloofde in hem als een groot profeet. Zijn getuigenis en persoonlijkheid zou misschien bij hen in discrediet kunnen komen. De Heer wendt Zich nu tot de menigte om Johannes te beschermen. Hij behoedt hem voor kritiek en handhaaft zijn getuigenis en Goddelijke zending. ‘En toen dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen aangaande Johannes: Wat zijt gij in de woestijn uitgegaan te aanschouwen? Een riet, dat door de wind bewogen wordt? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, in zachte klederen gekleed? Zie, die zachte klederen dragen, zijn in de huizen der koningen. Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? ja, Ik zeg u, ook meer dan een profeet. Want deze is het van wie geschreven staat:
Zie, Ik zend Mijn engel voor uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Voorwaar, Ik zeg u: onder die van vrouwen geboren zijn, is geen meerdere opgestaan dan Johannes de Doper, doch de minste in het Koninkrijk der hemelen is meerder dan hij’ (vs. 7-11)
Wij bepalen ons bij het eind van de zin. Wat is de bedoeling ervan? In ’t algemeen wordt gedacht dat de Heer hier spreekt van de bedeling der Gemeente en dat de minste in de tegenwoordige bedeling groter is dan Johannes in de oude bedeling, waartoe hij ten volle behoorde. Wij, als gelovigen in Christus, nemen een meer bevoorrechte plaats in dan de oudtestamentische heiligen. Maar nu de vraag:
‘
Wat bedoelt de Heer met het Koninkrijk der hemelen?’ Tót het dertiende hoofdstuk toe heeft de uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’ de betekenis van de zichtbare komst van het Koninkrijk, opgericht op de aarde, zoals het door de oudtestamentische profeten voorzegd is. In het dertiende hoofdstuk wordt het in de handen der mensen gezien en zijn openbaring tijdens de afwezigheid van de Koning.
We kunnen ons daarom niet indenken dat in het elfde hoofdstuk, waar het aanbod van het Koninkrijk der hemelen nog geldend is, de tegenwoordige bedeling zou bedoeld zijn. Dit zou geheel buiten het kader van het Evangelie van Mattheüs vallen. Als de Heer het Koninkrijk der hemelen, op de aarde opgericht, voor ogen heeft, is de betekenis van Zijn woorden duidelijk.
De minste in dat Koninkrijk, zal groter zijn dan Johannes, die slechts aankondigde dat het Koninkrijk zou komen. Natuurlijk ligt hier niet in opgesloten dat het geloof en de toewijding van een gelovige, die deze bedeling beërven zal, groter zijn dan die van Johannes. Het slaat alleen op het verschil in de bedeling. De Heer voegt erbij: ‘En van de dagen van Johannes de Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen met geweld ingenomen en geweldenaars rukken het weg. Want al de profeten en de wet hebben tot op Johannes geprofeteerd. En zo gij het wilt aannemen, hij is Elia die komen moet. Wie oren heeft om te horen, die hore’ (vs. 12-15).
Deze woorden bieden geen enkele moeilijkheid, als zij slechts in hun letterlijke bedoeling worden aangenomen. Het is vreemd, dat aan de woorden van de Heer deze uitleg is gegeven, dat ze het Evangelie zouden bedoelen, eeuwig leven, bekering en de pogingen van de zondaar om in het bezit daarvan te komen. Toch is dit het geval. Vele brengers van het Evangelie prediken en sporen aan tot dat wat in directe tegenspraak is met de blijde boodschap. Volgens hen zijn de geweldenaars zij: die het Koninkrijk met geweld binnendringen (Luk. 16:16), onbekeerden.
De duivel, het vlees en de wereld staan de zondaar in de weg in betrekking tot zijn zaligheid, leren zij en hij moet zich inspannen, met kracht doorzetten, om het Koninkrijk in te gaan en het tenslotte met geweld in te nemen. Deze verklaring is even verkeerd als de uitleg van de gelijkenis van de parel van grote waarde en de schat in de akker, die zouden voorstellen dat de zondaar alles moet opgeven om zijn zaligheid te kopen, hoewel hij niets heeft om te geven. Neen, zij die het Koninkrijk met geweld willen nemen, zijn niet onbekeerde zondaars, die de behoudenis zoeken en denken dat de behoudenis met kracht moet genomen worden.
Behoudenis is alleen mogelijk door genade, het is Gods vrije gift en de zondaar wordt niet gered door zijn inspanning, maar door het geloof in de Heer Jezus Christus*.
‘De kracht des Geestes dreef thans de mensen aan, om zich trots alle moeilijkheden en al de tegenstand van de hoofden van het volk en van een verblinde menigte, de weg te banen om, het kostte wat het wilde, tot het Koninkrijk te geraken van een Koning, die verworpen werd door het blinde ongeloof diegenen die Hem hadden moeten aannemen. Nu de Koning in vernedering gekomen en verworpen was, moest er geweldige kracht beoefend worden om het Koninkrijk in te nemen.’
De farizeeën en Schriftgeleerden die hier voor de Heer stonden, zijn de geweldenaars die het Koninkrijk der hemelen met geweld wegrukken.
De Heer zegt: ‘Van de dagen van Johannes af tot nu toe.’ De voorloper Johannes was door de farizeeën verworpen, wat wijst op de verwerping van de Koning, de prediking van het Koninkrijk en het Koninkrijk zelf. Het werd met kracht ver worpen en nu is het uitgesteld totdat Hij terugkeert. Als zij Johannes de Doper hadden aangenomen, zou hij Elia geweest zijn. Maar hij werd verworpen, zij wilden het zo niet. Zij verzetten zich tegen hetgeen de Koning kwam brengen. Een andere Elia zal nog eens komen en dan zal geen geweld de komst van het Koninkrijk tegenhouden..( Openb.11 )
De dienst van Johannes betrof uitsluitend zijn eigen volk, die van Elia in de toekomst valt in de periode van de grote verdrukking. Zijn dienst en getuigenis zal zich beperken tot het Israëlitische land en het overblijfsel van Israël. Ereunao

Geplaatst: 11 jul 2003, 23:07
door Pied
Ereunao,
“Vanaf Gen. 12:3 tot het laatste vers van Maleachi zijn verbond en beloften op de aarde gericht.â€

Geplaatst: 12 jul 2003, 10:21
door Klaas
Daarom moeten wij nooit beloften die exclusief Israël gelden op de Gemeente toepassen en ook niet omgekeerd. Het is een de verkeerde gedachte dat het Nieuwe Testament ook heilshistorisch noodzakelijk aan moet sluiten op het Oude Testament. Met andere woorden dat het aan Israël beloofde heil in de kerk verwerkelijkt moet worden. Want dat het Oude Testament als geschrift is afgesloten bewijst toch niet dat dit ook het geval is met de heilswerking van het Oude Testament? Als dit waar was, zou het wel een kwantitatieve reductie betekenen. Want het Nieuwe Testament beperkt zich tot het persoonlijke, geestelijke van de wedergeboorte en heiliging van het leven, terwijl het oudtestamentische heil een duidelijk theocratisch, universeel karakter heeft (Ps.2). Het is dan ook opvallend, dat na de synoptische evangeliën dit aspect van het koninkrijk steeds meer op de achtergrond treed en zich beperkt tot het geestelijke en persoonlijke (Rom.14:7). Maar dat bewijst niet dat het oudtestamentische heil van karakter veranderd is en voorgoed moet worden afgeschreven! Want in de Openbaring komt het koninkrijk weer terug, en dan voluit in zijn totale, universele realiteit..zie Openb.11:15.


[font=Cataneo BT]Ik denk dat ik je gelijk geef: ook al vind ik de woordkeuze in `Het is een de verkeerde gedachte dat het Nieuwe Testament ook heilshistorisch noodzakelijk aan moet sluiten op het Oude Testament.´ wat ongelukkig gekozen, omdat elke geschrift dat wat heilshistorie betreft niet aansluit bij OT verwerpelijk is.
Het schijnbare verschil is dat de teksten die in het OT spreken over het Messiaanse Vrederijk alleen aansluiten bij de eindpassages van Openbaring; het Evangelie heeft veeleer te maken met de persoonlijke vrede die men verkrijgen kan door de verzoeningsdood aan het eind van de eerste komst van de Messias te accepteren.
[/font]

Geplaatst: 14 jul 2003, 19:19
door Ereunao
Klaas: Wat de woordkeus betreft kunnen wij verschillend denken, terwijl wij het over de zaak eens zijn. Ik heb hier alleen mee willen zeggen dat de Gemeente niet de belichaming is van het in het O.T. in verbond en belofte voorzegde Koninkrijk, dat in de Schrift altijd verbonden is aan de komst en aanwezigheid van de Messias als regerend Vorst uit het huis van David,terwijl de Gemeente vergaderd wordt tijdens Zijn afwezigheid tussen komst en wederkomst. Anderzijds is er natuurlijk wel sprake van continuïteit in die zin dat de in het O.T.beloofde Messias inderdaad gekomen is en dat het in oud-en nieuwtestament om hetzelfde geloof, dezelfde strijd, dezelfde Verlosser en dezelfde verzoening door Zijn bloed gaat. Maar alle overeenkomsten nemen de verschillen niet weg. Het verbond met Abraham en zijn zaad behelst een specificatie van het genadeverbond die alleen op Israël en niet de op de Gemeente toegepast kan worden. Want voor de Gemeente geldt:â€

Geplaatst: 15 jul 2003, 09:25
door Kislev
Ereunao, ndonselaar,

Bedankt voor de uitleg over de tekst Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. De uitleg die jullie eraan geven meende ik ook uit de kanttekeningen op te maken maar het werd me niet helemaal duidelijk, nu wel.

Geplaatst: 05 sep 2003, 17:47
door surfer
Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. dit kun je ook zo uitleggen, nl. dat de minste in het koninkrijk der Hemelen al verheerlijkt is en in God's nabijheid woont, terwijl Johannes nog op aarde was in onvolmaakte gestalte.

Geplaatst: 06 sep 2003, 15:21
door Ereunao
Surfer
Als je schrift met schrift vergelijkt zie je direct dat “het koninkrijk der hemelen nooit op de volmaakte toestand in de hemel, maar altijd op een gemengde bedeling ziet waarin goed en kwaad, gelovigen en ongelovigen tegenover elkaar gesteld worden. In de hemel is geen onkruid ,kinderen des bozen,kwade en goede vissen enz. De vraag is dus ‘Wat bedoelt de Heere hier met het Koninkrijk der hemelen?’ Tót het dertiende hoofdstuk toe heeft de uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’ de betekenis van de zichtbare komst van het Koninkrijk, opgericht op de aarde, zoals het door de oudtestamentische profeten voorzegd is. In het dertiende hoofdstuk wordt het in de handen der mensen gezien en zijn openbaring tijdens de afwezigheid van de Koning, waarin Hij Zijn Gemeente vergadert Math. 16:18.
Het is daarom niet aannemelijk dat in het elfde hoofdstuk, waar het aanbod van het Koninkrijk der hemelen nog geldend is, de tegenwoordige bedeling zou bedoeld zijn. Dit zou geheel buiten het kader van het Evangelie van Mattheüs vallen. Als de Heere echter het Koninkrijk der hemelen, op de aarde opgericht, voor ogen heeft, is de betekenis van Zijn woorden duidelijk. De minste in dat Koninkrijk, zal groter zijn dan Johannes, die slechts aankondigde dat het Koninkrijk zou komen. De voorloper Johannes was door de farizeeën verworpen, met geweld (weg)genomen wijst op de verwerping van de Koning, de prediking van het Koninkrijk en het Koninkrijk zelf. Het werd met kracht ver worpen en nu is het uitgesteld totdat Hij terugkeert.
Als zij Johannes de Doper hadden aangenomen, zou hij Elia geweest zijn. Maar hij werd verworpen, zij wilden het zo niet. Zij verzetten zich tegen hetgeen de Koning kwam brengen. Een andere Elia zal nog eens komen (Openb.11) en dan zal geen geweld de komst van het Koninkrijk tegenhouden. Ereunao