Hét ware zaligmakende geloof

Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Hét ware zaligmakende geloof

Bericht door Matthijs »

Hoi mensen,

Verheugd was ik, toen ik las, dat SRA boeken aanbeveeld van Theodorus van der Groe "Rechtvaardigmaking door het geloof". Ik had dat niet verwacht, moet ik eerlijk bekennen.

Ik las dit weekend ook uit een boekje van Van der Groe. Titel: "Het ware zaligmakende geloof". Ik wil Grace vriendelijk vragen om ook dit boekje toe te voegen bij de SRA aanbevelingen.
Ik wilde het met jullie delen. Ik heb bladzijde 26-44 geciteerd. Ik hoop dat je het zult lezen en er íets van kennen mag.

Van der Groe beschrijft hier scherp, helder en schriftuurlijk in welke weg de Heilige Geest een zondaar tot een waar geloof in Jezus leidt.

Een halfjaar geleden nog, durfde ik geen boek te openen van Van der Groe. Omdat ik bang was, dat Van der Groe's geschriften mij als een geveinsde zou oordelen.
Toch heb ik de stap gewaagd toen het mij zeer bange werd dat ik er toch niet bij hoorde. Ik wilde eerlijk onderzocht worden (en dat wil ik nu nog. Jullie toch ook?), en sloeg daarom een boek van Van der Groe open. Ik heb er nooit geen spijt van gehad. En beveel iedereen van harte aan zijn ernstige schriftuurlijke woorden ter harte te nemen, en niet als achterhaald of "maar zo hoeft het niet" naast ons neer te leggen. Ik zou liever nu als een vrome huichelaar openbaar willen komen dan straks wanneer er geen genade meer zal zijn.
Laat ik het maar voor de zoveelste keer zeggen, wat ook voor mij net zo goed geldt: "Laat ons onze wegen onderzoeken; en doorzoeken" met hulpe van Gods Geest Die in al de Waarheid leidt. Smeek en roep om Zijn Geest, en wie Hem aanroept in de nood; vindt Zijn gunst oneindig groot. Een ware smeker, een ware roeper laat Hij nooit staan.
Wie echt eerlijk en oprecht gemaakt wil worden, die zal dat ook worden, door en in het ontdekkende licht van de Heilige Geest. Laten WE Hem daar om smeken in het gebed. Niet één keer, maar altijd. Dat is een kenmerk van de Kerk. Altijd biddende en niet vertragen.

Ik zit er serieus over te denken om bijna of niet meer te posten in theologische rubrieken. Ik wacht de reacties af. Zijn ze
stekend en vertrappend op het citaat van Van der Groe, dan mag je dit als mijn slot bijdrage zien aan de theologische rubrieken. Dan weet ik het ook niet meer.
Dan gooi ik het bijltje erbij neer. Dan geef ik de moed op.

M.vr.gr.
Matthijs.

Een citaat van Van der Groe: "Dit is Gods eigen en vaste orde in het zaligmakend bekeren van arme zondaren, dat Hij Zich eerst aan hen door middel van de Wet ontdekt, in Zijn gestrenge en zware toorn, om hun zielen te doorwonden. En dan ook verder door middel van het Evangelie, in Zijn oneindige genade en barmhartigheid in Christus, om hun gewonde gewetens te helen en hun verslagen harten weer op te richten. Nimmer plegen wij in onze Gereformeerde Kerk van het werk der ware bekering ook anders te leren.
Wie deze heilige orde en weg van God dan nu wil omdraaien, en met terzijdestelling van de geestelijke overtuiging van de Wet, een enkele zogenaamde evangelische leiding of bewerking van Gods Geest, in het bekeren der zondaren, zou trachten in te voeren, die zie wel toe, dat hij, door de listige verleiding van de satan, zichzelf en anderen niet jammerlijk bedriegt. Als God de arme zondaren bekeert, dan handelt Hij ook met hen gelijk er staat in Job 5:18: Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. Gewis, hij die nooit hartelijk verschrikt en verslagen werd door een gevoelig gezicht van zijn zonden en van Gods heilige gerechtigheid, die heeft geen grond om zich te troosten met Gods genade en barmhartigheid, welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden. "


Wat in het ware geloof altijd voorafgaat
Wat betreft hetgeen het geloof voorafgaat in het hart der mensen, zo is het zeker, dat niemand ooit een oprecht gelovige in de Heere Jezus kan zijn, tenzij dan dat hij tot die
heilige staat, door de krachtdadige werking des Geestes, vooraf eerst recht bereid worde. Want de mens leeft van nature geheel en al in zichzelf, en zoekt daarom zijn behoudenis ook alleen bij zichzelf, aangezien hij niets met allen weet te doen, dan alleen in zijn eigen wijsheid, kracht en gerechtigheid. Welke gezonde en rechtzinnige denkbeelden (ie mensen, door middel van de onderwijzing ook in hun verstand mogen hebben van Christus en van de waarheid van liet Evangelie die zij met de mond belijden; zo weten zij van zichzelf zonder de genade, daar toch niet oprecht gelovig mee cc te handelen tot zaligheid van hun zielen. In zulk een staat leven de geveinsde belijders totdat zij door Gods Geest inwendig verlicht worden, door een zaligmakende zielsontdekking; of totdat zij anders, midden in hun rampzalig bedrog, voor eeuwig verloren gaan.
Er is zekerlijk een voorafgaande Goddelijke ontdekking of verlichting van het verstand nodig, indien het ware geloof door Gods Geest in het hart van een uitverkoren zondaar krachtdadig gewerkt zal worden. Dan brengt deze Geest altijd, door middel van de Wet en het Evangelie, een waar hemels licht in onze zielen. Waarbij wij een rechte kennis bekomen van deze drie voorname zaken: van God, van Onszelf en van de weg der zaligheid. Door welk hemels licht wij dan geheel uitgeleid worden uit onszelf tot de Heere Jezus Christus, in een waar geloof. Evenals de wijzen uit het Oosten bij de de geboorte van de Zaligmaker door een lichtende ster, die hen vooruit scheen op de weg, heengeleid werden naar Bethlehem tot Zijn kribbe; alzo worden de uitverkorenen ook geestelijk geleid tot Christus, door het helderschijnend licht van de blinkende Morgenster in hun harten. Zonder dit Goddelijke en hemelse licht, schijnende binnen in het gemoed door de werking van de Heilige Geest, kwam nooit enig zondaar tot de Heere Jezus. Er behoort dan wezenlijk tot het ware geloof der ziel:

1. Kennis van God
Een zekere en geestelijke kennis van God, dat allerhoogste Wezen, Grond en Fontein, uit Wie, en door Wie, en tot Wie alle dingen zijn (Rom. 11:36). De mens heeft door de zonde de ware kennis van God verloren, zodra hij met zijn aandacht en genegenheid allereerst tot zichzelf inkeerde. Doch als de Heilige Geest, door middel van het Evangelie, onze zielen tot het geloof krachtdadig komt bewerken, dan herstelt Hij die verloren kennis aanvankelijk weer in ons. Want zonder God geestelijk te kennen, kunnen wij nimmer iets bezitten of oefenen van een waar geloof: Die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken (Hebr. 11:6). De Geest opent hier dan nu weer eerst de inwendige ogen van ons verduisterd verstand. En voert onze aandacht en hoogachting geheel af van onszelf en van alle geschapen dingen, en doet ons dezelve nu weer alleen vestigen op de hoge en heilige God. Hij maakt dat de glans van het heerlijke Goddelijke Wezen zó helder en krachtig schijnt op onze duistere zielen, dat deze van stonden aan met een zeer diep ontzag, vreze en beving, voor die geduchte en vreselijke Majesteit aangedaan en bewogen worden. Wij worden dan door de kracht van de Heilige Geest levendig ingeleid in een bevindelijke beschouwing van Gods ontzaglijke hoogheid en mogendheid: en dat Hij de eeuwige God is, de grote Opperheer, Schepper en Onderhouder van alles, Wiens macht gans ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk is. Wij zien die God nu in het geestelijk licht van het geloof als voor ons staan in Zijn hooggeduchte heiligheid en rechtvaardigheid, en hoe Hij te rein van ogen is, dan dat Hij het kwaad zou zien (Hab. 1:13).

O, het is onmogelijk recht met woorden uit te drukken, wat een ontzaglijk gezicht van God en van Zijn schrikkelijke haat en toorn tegen de zonde een ziel ontvangt, die door de Heilige Geest bereid wordt tot het waarachtig geloof. God ontdekt Zich aan zo'n ziel niet anders dan als een alverterend en verslindend Vuur, waar geen zondaar bij wonen, of enigszins
voor bestaan kan; zodat angst en verschrikking zo'n ziel van alle kanten aangrijpen en beving haar bevangt (Jes. 33:14). Zij, die voorheen in hun zorgeloze gerustheid, blindheid en verstoktheid, nooit ernstig aan God pleegden te denken, en wat voor vleselijke denkbeelden zij van Hem in die tijd ook al mochten maken, konden nochtans nooit waarlijk voor Zijn hoogheid en heiligheid met hun harten beven. En daarom ook maar altoos ongevoelig in hun zonden en onbekeerlijkheid bleven voortgaan, worden zij hier nu door een geestelijk gezicht van Gods onbegrijpelijke macht en gerechtigheid, uit hun diepe zondenslaap zó krachtig opgewekt, dat het alles bij hen in een zeer grote beweging en beroering geraakt, en dat zij met ernst verlegen en bekommerd worden over hun eeuwige behoudenis.

Gelijk God Adam eerst kwam opzoeken, na zijn val in het paradijs, toen hij zich dacht te verschuilen onder het dicht geboomte van de hof, en hem, zo naakt en zondig als hij was, te voorschijn deed komen in het heilige licht van Zijn aangezicht; aldus handelt de Heere nu nog op een geestelijke wijze, langs de gewone weg der middelen, met alle uitverkoren zondaren, die Hij aanvangt te bekeren en door het geloof met Zijn Zoon Jezus Christus te verenigen. Hij komt hen ook opzoeken in de tijd der minne, wanneer zij zich gerust onthouden en verbergen onder het schaduwachtige lommer van hun eigengerechtigheid en vleselijke begeerlijkheden. Hij roept dan door Zijn Geest krachtdadig tot hen: Zondaar, waar zijt gij? (Gen. 3:9), en: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik! (Jes. 65:1). Hier ben Ik, die geduchte, hoge, almachtige, heilige, rechtvaardige en waarachtige God, tegen Wie u zo lang en zo snood en gruwelijk gezondigd hebt, verachtende Mijn geboden, bespottende Mijn dreigementen, versmadende Mijn genade, enzovoort. En hier kan zo'n zondaar zich dan onmogelijk langer voor de hoge en alwetende God verbergen. Want hij gevoelt Zijn almachtige hand en heilige tegenwoordigheid nu levendig aan zijn eigen hart.
Gods glansrijke licht schijnt nu binnen in zijn ziel: Zijn ontzaglijke toorn en vloek, wegens de zonde, zinken nu als een ondraaglijk zware last zodanig op zijn geweten neer, en de Heilige Geest legt en drukt die daar zo vast op, dat de zondaar deze sterke banden van Gods almogende hand onmogelijk kan afschudden, noch elders in de wijde wereld enige plaats van rust of veiligheid voor zijn arme benauwde ziel meer weet te vinden. Maar nu met Job genoodzaakt wordt uit te roepen: Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden; want de hand Gods heeft mij aangeraakt (Job 19:21).
Men kan zodanige heilige en vreselijke ontdekkingen van God, aan de zielen dergenen die zaligmakend bekeerd en tot de gemeenschap van Christus bereid worden, in de Heilige Schrift overal genoeg vinden. En al is het dat die van alle bekeerden niet zo in het bijzonder door de Heilige Geest voor ons steeds zijn aangetekend, zo kunnen wij toch aan de waarheid van deze zaken geenszins twijfelen, dat dusdanige openbaringen van God altijd de eerste beginselen zijn van het werk des geloofs en der bekering in alle uitverkorenen. Want hoe zou een zondaar zonder dezelve, toch ooit recht uit zijn diepe zondenslaap kunnen worden opgewekt; van zonden en verdoemenis hartgrondig overtuigd; van eigengerechtigheid, en van alle ijdele steunsels geheel afgedreven; en in een ongeveinsd geloof der ziel met de Hcere Jezus kunnen verenigd, en in een nieuw leven van genade overgebracht kunnen worden? Wij kunnen, zonder de ware kennis Gods, niets begrijpen van het werk der Goddelijke genade dat in het hart van enige zondaar plaatshebbe. Waarom de Schrift dan ook duidelijk zegt, in de meest algemene zin, dat ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd (2 Petr. 1:3).

Hier moet echter noodzakelijk door ons onderscheid worden gemaakt tussen een enkel wettische en een evangelische kennis van God; of tussen hetgeen wij van God komen te zien en te kennen in het aangezicht van de Heere Jezus
Christus, zodra het licht van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is, door de werking van de Heilige Geest over onze zielen begint te schijnen; en tussen hetgeen wij eerst vooraf van Hem leren kennen door middel van het helder schijnende licht der Wet, ten einde onze gemoederen alzo voor het licht van het Evangelie te bereiden. Wij moeten God eerst aanschouwen in Zijn geduchte hoogheid, heiligheid, rechtvaardigheid, almacht, waarheid enzovoort, om ons van onze onreine, verdoemelijke en verloren zondenstaat grondig te overtuigen, eer wij Hem kunnen aanzien in Zijn ondoorgrondelijke genade, liefde, barmhartigheid en verzoening in Christus, door het Evangelie. Dit is Gods eigen en vaste orde in het zaligmakend bekeren van arme zondaren, dat Hij Zich eerst aan hen door middel van de Wet ontdekt, in Zijn gestrenge en zware toorn, om hun zielen te doorwonden. En dan ook verder door middel van het Evangelie, in Zijn oneindige genade en barmhartigheid in Christus, om hun gewonde gewetens te helen en hun verslagen harten weer op te richten. Nimmer plegen wij in onze Gereformeerde Kerk van het werk der ware bekering ook anders te leren.
Wie deze heilige orde en weg van God dan nu wil omdraaien, en met terzijdestelling van de geestelijke overtuiging van de Wet, een enkele zogenaamde evangelische leiding of bewerking van Gods Geest, in het bekeren der zondaren, zou trachten in te voeren, die zie wel toe, dat hij, door de listige verleiding van de satan, zichzelf en anderen niet jammerlijk bedriegt. Als God de arme zondaren bekeert, dan handelt Hij ook met hen gelijk er staat in Job 5:18: Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. Gewis, hij die nooit hartelijk verschrikt en verslagen werd door een gevoelig gezicht van zijn zonden en van Gods heilige gerechtigheid, die heeft geen grond om zich te troosten met Gods genade en barmhartigheid, welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden. Het is echter ook waar, dat men hier de bijzondere mate en trappen, tijd en wijze, van het werk der wettische overtuiging, voor allen niet gelijkelijk kan bepalen, naardien God daarin zeer wijs en vrijmachtig handelt, overtuigende de een langer, de ander korter; de een zwaarder, de ander lichter, enzovoort. Men kan in het algemeen hier alleen maar van zeggen, dat God iedere uitverkoren zondaar, die Hij waarlijk bekeert, zoveel geestelijk licht en ontdekking van Zijn hoogheid, heiligheid, rechtvaardigheid, enzovoort, door middel van de Wet, op zijn hart laat schijnen als genoegzaam is om hem van zijn zonden en verloren staat in Adam hartgrondig te overtuigen; om hem de bitterheid van de zonden en van Zijn toorn enigszins te doen smaken; en om hem met een gehele verzaking van zichzelf en van alle ijdele toevluchten, als een ware arme van geest voor de gezegende voeten van Christus, in een oprecht geloof te doen neervallen. Indien dit bijzonder doel van God langs deze weg maar alleen waarlijk bereikt wordt, dan is de wettische overtuiging, die toch alleen hiertoe dient, aanstonds genoegzaam, zoveel de grond en wortel van de zaak betreft. Er is geen reden om langer bij de onderscheiden mate en trappen van dezelve te blijven staan. Of daar enig verder onderzoek omtrent te doen, tot het vaststellen van onze eigen staat of die van anderen.
Doch minder groot en krachtig moet de wettische overtuiging ook niet zijn, dan als wij daar beschreven hebben. Omdat dezelve dan niet genoegzaam toereikende zou zijn om haar bepaalde doel uit te werken: de zondaar geheel uit zichzelf te leiden en hem, als een gewonde en verslagene, in geloof te doen komen tot de vrije genade van de Heere Jezus Christus.

2. Kennis van onszelf
Verder behoort tot het ware geloof des Geestes ook een rechte kennis van onszelf en van onze eigen staat, zoals die nu geworden is door middel van de zondeval van Adam, `in wie allen gezondigd hebben' (Rom. 5:12). Er is tussen de kennis
van God en die van onszelf een allernauwst verband; in zoverre, dat de ene onmogelijk bestaan kan zonder de andere. Gelijk er geen ware zelfkennis ooit kan zijn, zonder de kennis van God; alzo kan er ook geen kennis van God zijn, zonder die van zichzelf. De kennis van God is het heldere en glansrijke licht, waarbij de mensen ook noodzakelijk aanstonds hun eigen gedaante moeten beschouwen in de spiegel van de heilige Wet, die recht voor hun ogen gesteld wordt. Toen Jobs ogen, door de werking van de Heilige Geest, de heilige en geduchte God van nabij aanschouwden, ontving hij eerst in dat Goddelijk licht ook zoveel gezicht van zijn eigen aangeboren walgelijke onreinheid, zondigheid en verdoemenswaardigheid, dat hij er geheel onder moest wegzinken. En in diepe verslagenheid des harten moest uitroepen: Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as (Job 42:6).

Op dergelijke wijze ging het doorgaans de heiligen, waar de Schrift van meldt hoe God Zichzelf op ongewone wijze, hetzij middellijk of onmiddellijk, aan hen beliefde te openbaren. Maar alwaar geen ware kennis van God door de werking des Geestes in 's mensen gemoed wordt gevonden, aldaar schijnt ook geen licht waarbij de mens zichzelf recht en geestelijk kan kennen. Het is daar alles duisternis, gelijk in de aanvang der schepping (Gen. 1:2). Welk algemeen en natuurlijk licht van kennis er al mocht afstralen van de uiterlijke glans van de zaligmakende evangeliemiddelen op de oppervlakte van het verstand; zo blijft de binnenste grond van het hart toch altijd bezet met een nare donkerheid en akelige doodsschaduw. De mens kan dan het waarachtige en oneindige onderscheid tussen God en hem nooit recht bemerken, maar hij meent dan in zijn atheïstische overlegging, dat God ten enenmale is gelijk hij (Ps. 50:21). Immers, zo ligt het dan bij hem, in de grond van zijn ziel, en daarom komt hij in die staat ook nimmermeer tot een hartgrondige boetvaardigheid en ware vernedering van zichzelf voor de hoge God, wat hij van deze dingen met zijn natuurlijk verlicht verstand ook al mocht begrijpen, en door middel van algemene geestelijke gaven, somtijds ook beoefenen en in het werk mocht stellen, gelijk wij zien in de tijdgelovigen.
Doch geheel anders gaat het met de zielen van de arme uitverkoren zondaren, dewelke de Heilige Geest op een zaligmakende wijze, door een ware kennis van God, uit de Wet, heeft aangevangen te overtuigen van zonden, om ze tot de gelovige gemeenschap van Christus over te brengen. Deze ontvangen in en door het helder schijnende, geestelijke licht van God ook een ware, levendige en onderscheiden kennis van zichzelf. Zodra zij maar, met verlichte ogen van hun verstand, die geduchte hoogheid, heiligheid en rechtvaardigheid van God komen te aanschouwen, keren zij aanstonds met dat Goddelijk licht in tot hun eigen harten. Zij bekomen daar dan een zodanig droevig en allerjammerlijkst gezicht van hun diep ellendige en gans vervallen zondenstaat, dat zij er ten enenmale door beroerd, verlegen en ten hoogste beangst en verschrikt worden; zoals niemand ooit recht zal kunnen bevatten, die het door Gods genade niet zelf in zijn eigen gemoed heeft ondervonden. En naarmate dat heilige licht van de kennis Gods door de kracht van de Heilige Geest meer toeneemt, wordt deze ontdekking, die de zondaar nu van zichzelf ontvangt, ook al steeds hoe langer hoe groter. De mens komt met de verloren zoon hier dan nu ook tot zichzelf (Luk. 15:17), en hij wordt als Efraïm nu aan zichzelf bekendgemaakt (Jer. 31:19).

O, wat een onaangenaam en smartelijk gezicht krijgt hij hier nu van zijn staat, weg en wandel! Hij vindt zichzelf, zoals hij natuurlijk voor God is, geheel blind en verduisterd in zijn verstand, verkeerd en verdraaid in zijn oordeel, boos en onheilig in zijn wil, zondig en verdorven in al zijn genegenheden en hartstochten, zinnen en leden, en zonder onderscheid in al de vermogens en werkzaamheden van zijn ziel en lichaam. Hij ontmoet niet anders in zichzelf dan louter zonde, goddeloosheid en vijandschap tegen God; en dat er ook zelfs niet één goede zucht of gedachte ooit in hem
geweest is, of heeft kunnen zijn. Hoe levendig wordt hij nu gewaar, bij Gods ontdekkend licht, dat hij al zijn dagen in de zonde heeft geleefd en geheel van God vervreemd is geweest; dat hij alleen maar zichzelf, de wereld en de satan gediend heeft; zich met ijdele inbeeldingen, en met bedrog en as altijd gevoed heeft; en dat zijn ganse belijdenis, godsdienst, en allerbeste werken en voornemens niet anders dan snode geveinsdheid en schoonblinkende zonden zijn geweest; en dat hij God nimmer recht gekend, bemind of gevreesd, noch met zijn hart waarlijk in de Heere Jezus geloofd heeft.

Wie toch is in staat om recht, naar het leven, te beschrijven of af te schilderen wat een innige zielsdroefheid, schaamte en allersmartelijkst berouw de arme overtuigde zondaar hier nu onder ontvangt in zijn gemoed. En hoezeer hij nu walgt van zichzelf als van een allersnoodst, onrein en gruwelijk hellemonster voor de hoge en heilige God. O, hij durft zelfs met de tollenaar (Luk. 18:13) zijn ogen hier niet opheffen naar de hemel. Dat licht van Gods ontzaglijke hoogheid en vlekkeloze heiligheid glinstert hem nu zo sterk in de ogen, dat hij ze niet alleen met een diepe schaamte als ter aarde moet nederslaan, maar dat hij ook zelfs voor die vreselijke Majesteit nu geheel in stof en as moet neervallen. Hij heeft hier nu niet slechts te doen met enkel natuurlijke en schijngeestelijke denkbeelden van het Goddelijk Opperwezen, waar hij voorheen altijd maar mee pleegde te werken, maar met de geduchte en heilige Heere van hemel en aarde Zelf, Die Zich nu, door de werking van Zijn Geest, krachtdadig aan zijn gemoed ontdekt, door middel van het Woord, zoals wij tevoren gezien hebben.

Hij bespeurt hier nu zeer klaar, als aan de zijde Gods, die heilige en volmaakte Wet, vergezeld met deszelfs gestrenge vloek en wraak tegen alle zondaren. Die Wet, met haar vloek en schrikkelijke dreigementen van alle tijdelijke en eeuwige straffen, wordt hem hier nu met kracht op zijn hart gedrukt. Hij is die goddeloze en geheel onheilige en vervloekte zondaar. God spreekt die vreselijke dreigementen en die onveranderlijke uitspraak en vloek der Wet niet slechts in het algemeen over de zondaars; nee, maar in het bijzonder ook over hém uit. Hij wordt hier nu bevindelijk in zijn ziel geheel overtuigd dat hij de hel en de eeuwige dood gewis heeft verdiend, evenzeer als enig ander zondaar in de wereld. Hoe valt hier nu al zijn ingebeelde goedheid en gerechtigheid op de grond neer, die Dagon, welke hij altijd in zijn hart zozeer gevierd en hoog geëerd had. Hoe levendig ondervindt de overtuigde zondaar hier nu, dat het een allerzekerste Goddelijke waarheid is, die de Heilige Geest hem nu Zelf op zijn eigen hart toepast, dat wij allen zijn als een onreine, en dat al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed (Jes. 64:6).
Met welk een benauwdheid legt Gods hand hem somtijds neder onder de vloek der Wet; hoe hartgrondig doet Hij hem die billijken en goedkeuren; en met schaamte belijden, dat hij een gans walgelijk en verdoemelijk zondaar is, en dat God hem, naar Zijn gestrenge rechtvaardigheid, duizendmaal in de hel mocht werpen; dat hij eeuwig verstomd voor Hem zou staan. Ja, dat het enkel genade en ondoorgrondelijke barmhartigheid van God is, dat hij niet alreeds vernield en in de eindeloze rampzaligheid geworpen is.
Hiernaast ontdekt het Goddelijk licht van de Heilige Geest de arme overtuigde zondaar ook de grond en oorsprong van al deze zijn jammerlijke ellenden, en hoe die ganselijk ligt in Adams snode zondeval in het paradijs. Waardoor hij dan een levendige kennis ontvangt van zijn onreine en doemwaardige erfzonde. Zonder welke, met Goddelijk licht en met toepassing op zijn eigen gemoed gewaar te worden, en die als zijn eigen zonde te erkennen en te betreuren met een waarachtig zielsberouw, er zeker nooit een volkomen en zaligmakende overtuiging des Geestes in iemands gemoed kan vallen. Want hier ligt de ware grond en wortel van de zonde en van de totale verdorvenheid, rampzaligheid en verlorenheid van de mens.

Hier wordt een overtuigd zondaar eerst levendig gewaar dat zijn staat in zichzelf geheel hulpeloos, hopeloos, reddeloos en radeloos is; want dat zijn gehele natuur ten enenmale zondig, bedorven, onheilig, goddeloos, ongelovig, vijandig en wederspannig is tegen God, zijn heilige Maker; evenals het met Adam stond door de val en dat hij van de buik af een overtreder genaamd is (Jes. 48:8). Dat hij met zijn stamvader, in het paradijs, Gods Verbond verbroken en zich aan de satan als een lijfeigene geheel verbonden heeft. En dat Adams schuld, vloek en onreinheid hem, evenals alle mensen, geheel aankleven van de ontvangenis af, zodat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos is (Gen. 6:5). En dat hij uit een gans onrein zaad en uit vlees geboren is, en daarom nu ook alleen onrein en vleselijk is (Job 14:4; Joh. 3:6).

Langs deze weg komt de mens, die alzo geestelijk overtuigd wordt, dan tot een grondig gevoelen en erkentenis van zijn geheel verloren, doemwaardige en machteloze staat. Zodat hij het bij zichzelf nu alles moet opgeven en, in een heilige radeloosheid, met de stokbewaarder begint uit te roepen: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? (Hand. 16:30); en nu zegt: Het is buiten hoop (Jes. 57:10); en: Ik verga van honger (Luk. 15:17). Gewisselijk, hier moet het, wat betreft het wezen en de grond en wortel der zaak, met alle mensen komen die zaligmakend door Gods Geest overtuigd en voor de genade van het Evangelie in Christus Jezus waarlijk vatbaar gemaakt zullen worden.

Hier wordt eerst de ware armoede des geestes geboren en de oprechte honger en dorst naar de gerechtigheid (Matth. 5:3, 6). Hier komt de mens tot een heilige vernedering en verslagenheid voor de hoge God, en tot de geestelijke zelfverloochening en het haten van zijn eigen leven, zonder welke men niet achter Christus kan komen of Zijn discipel worden door een ongeveinsd geloof (Matth. 16:24; Luk. 14:26). Deze is dan, althans wat het zakelijke en wezenlijke der dingen betreft, de rechte kennis van zichzelf, welke tot de weg van het evangelische geloof in de Heere Jezus Christus, voor al degenen die zalig worden, noodzakelijk vereist wordt.
3. Kennis van de weg der zaligheid
Eindelijk behoort ook tot een waar geloof een rechte geestelijke kennis van de weg der zaligheid zelf, langs welke de arme verloren zondaren nu wederom, door Christus, tot Gods heilige gemeenschap gebracht worden. Want juist deze weg is toch het eigenlijke voorwerp waaromtrent het zaligmakende geloof werkzaam is. Gelijk het uit dien hoofde ook het geloof des Evangelies genoemd wordt (Filipp. 1:27).

Het Evangelie, welk een klare en eenvoudige Goddelijke waarheid het ook mag behelzen, is nochtans in de grond een diep verzegelde verborgenheid voor het natuurlijke verstand van de mens, die God, de Auteur ervan, niet waarlijk kent. De apostel noemt het daarom: De wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was; welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft (1 Kor. 2:7, 8). Ofschoon hun die verborgenheid van het Evangelie, middellijkerwijze, helder genoeg door God is geopenbaard geweest, indien zij die maar hadden willen kennen.

Het verduisterd verstand van de mens kan, zonder een bijzondere en krachtdadige werking van de Heilige Geest, de weg der zaligheid zoals die in het Evangelie ontdekt wordt, nimmermeer recht begrijpen, aangezien deze geestelijk gekend en onderscheiden moet worden (1 Kor. 2:14). Zomin als een blinde de heerlijke glans der zon kan aanschouwen, wanneer die helder schijnt op de middag, zomin kan ook een blind- en onwedergeboren zondaar iets bespeuren van de onbegrijpelijke heerlijkheid Gods, in Christus, die zo luisterrijk schijnt in het Evangelie. Dat dierbare Evangelie is en blijft geheel bedekt in degenen die verloren gaan; in dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het beeld Gods
is (2 Kor. 4:3, 4).
Hoeveel algemene, uitwendige en letterlijke kennis zij van de waarheid van het Evangelie ook mogen hebben, en
hoezeer zij de Goddelijke waarheid ook al mogen belijden en voorstaan, zo blijven zij in de grond van hun harten nochtans altijd geheel blind in dezelve. Omdat zij die waarheid nooit bevindelijk, noch gelovig van God Zelf, door de werking van Zijn Geest, gehoord en geleerd hebben (Joh. 6:45). Zij is de grote verborgenheid van het Koninkrijk Gods, en het moet ons uit genade worden gegeven die te mogen verstaan (Mark. 4:11; Luk. 8:10). God moet ons ook deze verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, Zelf bekendmaken, indien wij daar ooit een zaligmakend begrip van zullen bekomen
(Ef. 1:9).
Wie deze genade der geestelijke verlichting, door zijn blindheid en ongelovigheid, blijft versmaden, en wie God in deze Zijn wijsheid niet wil kennen, door de wijsheid en het
verstand des vleses (1 Kor. 1:21), die mens kan in zulk een staat nimmermeer tot een ware geestelijke kennis van Christus en van de weg der zaligheid worden gebracht.
Nochtans is het met alle mensen van nature aldus gelegen, dat zij door hun aangeboren ongelovigheid hun ogen inwendig geheel toesluiten voor het Evangelie van Christus' heerlijkheid. Zoekende toch maar alleen in de bedorven grond van hun hart, om, uit de werken der Wet, hun eigen gerechtigheid voor God, ten dele of geheel op te richten; hoe zeer evangelisch, naar de formele letter der waarheid, hun uitwendige belijdenis en begrip overigens ook mogen liggen.

Want aangezien de mens van nature onder de heersende macht van een verbroken werkverbond gesteld is, zo kan hij, voordat God hem de Geest des geloofs schenkt, het Evangelie der genade, inwendig in zijn binnenste gemoed, onmogelijk anders opnemen en gebruiken, dan alleen in de vorm of hoedanigheid van een Wet der werken. Tot welker volbrenging de mens noodzakelijk door zijn eigen krachten iets voor God meent te moeten doen, of in het werk te stellen; ten einde Christus en de zaligheid dan alzo daarop en daardoor deelachtig te worden. Nooit toch zal het ware onderscheid tussen het werken naar de Wet en tussen het geloven naar het Evangelie, door een onwedergeborene geestelijk kunnen worden verstaan of gevat; evenmin als een blindgeborene het ware onderscheid tussen licht en duisternis recht verstaan kan.
Zoals reeds door ons is aangewezen, moet de mens noodzakelijk eerst door middel van een zaligmakende overtuiging des Geestes, voor het Goddelijk licht van het Evangelie bereid en vatbaar gemaakt worden, eer dat licht, door de werking van de Geest, tot zaligheid op zijn ziel kan schijnen en hij zich daar in zijn gemoed ooit gelovig mee zal kunnen verenigen. Het Evangelie wordt alleen aan de armen verkondigd (Matth. 11:5), en Christus wordt ons daarin niet anders geopenbaard dan als de Zoon des mensen, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was (Luk. 19:10). Derhalve kunnen ook geen anderen het Evangelie recht geestelijk verstaan en dat zelf gelovig tot zaligheid omhelzen en aannemen, dan alleen die arme overtuigde en in zichzelf verloren zondaren, die hun geestelijke ellenden recht gevoelen en daaronder waarlijk vermoeid en belast zijn (Matth. 11:28).

Zodra de Heilige Geest, door Zijn zielzaligende overtuiging, de ware uitverkorenen bevindelijk tot zulk een staat gebracht heeft, gelijk wij tevoren gezien hebben, vervolgt Hij Zijn werk dan nu ook verder in hen. Hebbende eerst hun harten met de scherpe vlijm van de Wet genoeg doorwond, zo vangt Hij aanstonds aan deze met de zachte en verkwikkende balsem van het Evangelie nu wederom te genezen. Hij is het, Die hen doet weten de dingen, die hun door God geschonken zijn, in en door het Evangelie (1 Kor. 2:12), het nemende uit hetgeen in Christus is, en het hun verkondigende (Joh. 16:14). Hij komt hun verduisterd verstand en ongelovig hart zeer lieflijk bestralen met de heerlijke glans der dierbare beloften van het heilig Evangelie, waarin God de arme boetvaardige zondaren komt bekendmaken en hun door Zijn Geest openbaart (1 Kor. 2:10) langs welke weg Hij hun verlossing volkomen en voor eeuwig Zelf heeft willen uitwerken, en daarin heeft voorzien, naar Zijn grondeloze barmhartigheid, ook reeds voor de tijden der eeuwen.

De Geest opent hier nu voor de arme verslagen zielen de rijke schatkamers van de evangelische genade, hoe God de wereld alzo lief heeft gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft; opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16). Hij leidt hen met Goddelijk licht nu levendig in in dat welverordineerde Genadeverbond en welke zij de rijkdom der heerlijkheid van deze verborgenheid; dat God nu in Christus de wereld met Zichzelf is verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende (2 Kor. 5:19). Alsook hoe dit het getuigenis is, hetwelk God Zelf getuigt uit de hemel, namelijk dat Hij ons het eeuwige leven gegeven heeft; en dat ditzelve leven is in Zijn Zoon (1 Joh. 5:11).

O, wat is dit niet een blijde tijding en een wonder heerlijk gezicht voor een arme verloren zondaar, die als gereed staat om geheel te bezwijken onder de zware last zijner zonden en van Gods vloek en toorn! Geen duizend werelden kunnen hem zo gewenst en dierbaar zijn als deze Goddelijke openbaring van de Heere Jezus Christus in zijn hart, door de werking van de Heilige Geest. Hij aanschouwt in Hem een onuitputtelijke volheid en algenoegzaamheid van genade en verdiensten, en hoe Hij een verzoening geworden is voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld (1 Joh. 2:2). Hier wordt als het ware een wijde zee, ja, een grondeloze oceaan van zaligheid voor hem opengezet. De Geest drukt de dierbare beloften van Christus' volkomen bereidwilligheid en van Gods vrije genade, om alle arme zondaren, die maar oprecht gelovig tot Hem willen komen, om niet te verlossen en te zaligen, nu met zóveel licht en kracht op zijn hart, dat hij van deszelfs gewisse waarheid en Goddelijkheid in zijn gemoed grondig overreedwordt; en daaraan niet langer meer als voorheen kan of wil twijfelen.

Het is God Zelf, in Christus, door Zijn Geest, Die nu met de evangelische beloften krachtig werkt aan het hart van de arme zondaar, om hem daaraan gelovig te maken. Hij neemt dat hart met Zijn Goddelijk licht en genade nu geheel in, en trekt deszelfs aandacht en genegenheid af van de ijdele wereld en van alle andere dingen, en buigt het hart lieflijk over tot Christus en Zijn allerdierbaarste gemeenschap. De arme zondaar vindt zoveel onuitsprekelijke schoonheid, zaligheid en heerlijkheid in Christus, en in de weg der verzoening en vereniging door Hem met God tot zijn eeuwige verlossing, dat hij zichzelf daarin geheel als verliest en in verwondering buiten zichzelf als opgetogen staat, en dat hij daarin met zijn gehele hart en ziel een innig welgevallen neemt. O, roept hij uit, wie ben ik, een dode en onreine hond, een allergruwelijkst monster van alle ellende en goddeloosheid; die anders niet verdiend heb dan door God in de hel geworpen en voor eeuwig verstoten te worden. Dat die heilige, heerlijke en volzalige God naar mij wil komen omzien, om mij door Zijn geliefde Zoon, in Welke Hij Zijn welbehagen heeft, uit deze rampzalige afgrond van de eeuwige dood en verdoemenis, zo genadig wederom te verlossen en Zichzelf met al Zijn genoegzaamheid eindeloos aan mij te schenken!

Zou ook iemand hier met woorden kunnen uitdrukken, hoe diep een arm zondaar daaronder voor God wegzinkt in heilige verwondering en aanbidding, lof en dankbaarheid, enzovoort, zo spoedig als de Heilige Geest hem krachtdadig komt bewerken en overreden, om de hand van een oprecht zielsvertrouwen aan de Heere Jezus te geven en tot Hem te zeggen: Mijn Heere en mijn God? Waarlijk, deze dingen moeten geestelijk en door eigen bevinding door ons gekend en gesmaakt worden, door de overvloed der Goddelijke genade en de gaven der rechtvaardigheid in Christus Jezus, indien wij daarvan iets recht verstaan zullen. Zodanige kennis van de weg der zaligheid behoort er dan ook tot een
waar geloof. Welk een geloof niemand ons kan geven, dan alleen God de Heilige Geest, door middel van de beloften van het Evangelie.

En zo zien wij dan hier, welke dingen er vooraf tot een oprecht geloof noodzakelijk vereist worden, ten einde dat in 's mensen hart geestelijk te formeren. Wij zullen nooit meer in staat kunnen zijn om de Heere Jezus Christus en Gods genadige beloften in het Evangelie, dewelke in Hem alle ja en amen zijn (2 Kor. 1:20), oprecht gelovig te omhelzen en aan te nemen, tenzij de Heilige Geest vooraf zulk een bevindelijke kennis van God, van onszelf en van de weg der zaligheid, gelijk een helder licht, in onze zielen komt ontsteken, zoals wij hier nu hebben voorgesteld; immers wat betreft de grond en het wezen der dingen.

De natuurlijke duisternis van 's mensen gemoed, aangaande deze dingen, is de eigenlijke baarmoeder van het ongeloof en van alle bedrieglijk waangeloof. Gelijk het Goddelijk licht der ware kennis daarentegen de wortel en de grondslag is van een oprecht geloof, dat ons met Christus verenigt. Waarom men deze kennis dan ook doorgaans voor een wezenlijk stuk of deel van het geloof zelf houdt; omdat de Voorwerpen van het geloof (namelijk God, in Christus, en Zijn genadige beloften), door middel van die geestelijke kennis voor ogen worden gesteld en wij bekwaam gemaakt worden om dezelve te omhelzen en er gelovig, met ons gemoed, mee werkzaam te zijn.

Doch zoals de dingen hier door ons zijn voorgedragen, kan men ze ook aanmerken als noodzakelijke en wezenlijke eerste vereisten van het ware geloof des Heiligen Geestes, zonder welke dat geloof nooit meer oprecht in iemands ziel zal kunnen worden gevonden. Want zolang als wij God in Zijn hoogheid en heiligheid, en onszelf in onze zondigheid, doemwaardigheid en machteloosheid, niet recht en geestelijk kennen, zullen wij nog geheel tevreden zijn met een enkel waangeloof; en met een algemene historische beschouwing van Christus en van de waarheden van het heilig Evangelie, zonder met ernst naar een ware gemeenschap met God in Christus te verlangen en uit te zien. Indien wij God en onszelf, door de overtuiging des Geestes nu al genoegzaam kenden, doch de weg der zaligheid bleef ons dan nog geheel onbekend en verborgen, zo zouden wij onze verslagen harten nooit meer door de verlichtende genade van de Heilige Geest weer opgericht kunnen krijgen tot een zaligmakende geloofsomhelzing van de Heere Jezus en van Gods genadige beloften, die in het Evangelie zijn geopenbaard. Want wat is toch de eigenlijke reden dat sommige verworpenen, die God wel aanschouwen in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, en zichzelf in hun zonden en verdoemelijkheid, juist door middel van een zodanig klaar en levendig gezicht, nochtans in een rampzalige wanhoop storten en daar eeuwig in verzinken en verloren gaan? Het is omdat hun de weg der zaligheid en verlossing in Christus, door hun eigen blindheid en ongeloof, nog geheel bedekt en verborgen blijft, en hun die zalige verlichting van het Evangelie, van Christus' heerlijkheid, door God niet geschonken wordt door de krachtdadige werking van Zijn Geest. Die alle hoogten en alle gedachten, dewelke zich verheffen tegen de kennis van Christus, in ons terncderwerpt, en maakt dat wij ons gemoed geheel gevangen leggen onder Zijn gehoorzaamheid.
Zo kan dan het ware geloof immers geenszins spruiten uit een enkele wettische kennis van God en van onze eigen zondestaat; tenzij dan dat er ook nog een geestelijke kennis van de weg der zaligheid bijkome, door middel van de beloften van het heilig Evangelie. Wij achten dat deze dingen overvloedig klaar zijn voor al degenen, die de zalving van de Heilige hebben en daardoor de grondwaarheden der zuivere Evangelieleer enigszins recht verstaan.

[Aangepast op 8/11/04 door Matthijs]
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

"welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden."

Ik wacht nog steeds op een bijbelse onderbouwing van dit.

Verder heb ik de tekst doorgeworsteld en kon de gedachte niet onderdrukken dat het ware evangelie niet zo ingewikkeld voorgesteld hoeft te worden, zoals Groe doet, maar verder ben ik het wel met de tekst eens.

Toch vraag ik me af Matthijs: "Een ware smeker, een ware roeper laat Hij nooit staan." Zoek je in jezelf naar die staat?

waar ik zo bang voor ben is het feit dat rechtse predikers onbewust bezig zijn om remonstrantse dingen te zeggen door eisen te stellen aan de staat van krachteloze goddeloze onwillige zondaar, terwijl het licht van het evangelie, de goddeloze gelovende, de onwillige gewillig en de krachteloze krachtig maakt, door de kracht van de Heilige Geest die daar in mee komt. " Want het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods."

Nu ga ik vast weer het om mijn oren krijgen dat ik de weg langs ellendekennis ontken enzo, maar dat is niet zo. God gaat die weg met Zijn kinderen, maar dat is de weg die God gaat en die wij niet kunnen kiezen. Wat wij wel kunnen is onze oren neigen naar het evangelie en dat te geloven, want het geloven van het evangelie is zaligmakend en dat is een belofte die niemand ons af kan nemen.
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

uote]Oorspronkelijk gepost door Kaw
"welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden."

Ik wacht nog steeds op een bijbelse onderbouwing van dit.[/quote]

iid. geeft Van der Groe hier geen onderbouwing op.

De Heere Jezus zei wel: Komt allen tot Mij die vermoeid en balast zijn; en Ik zal u rust geven.
Dit wordt uitegelgd: Die vermoeid zijn van het zondigen en balast zijn met zonde en schuld. Dit zijn boetvaardigen.
Toch vraag ik me af Matthijs: "Een ware smeker, een ware roeper laat Hij nooit staan." Zoek je in jezelf naar die staat?

waar ik zo bang voor ben is het feit dat rechtse predikers onbewust bezig zijn om remonstrantse dingen te zeggen door eisen te stellen aan de staat van krachteloze goddeloze onwillige zondaar, terwijl het licht van het evangelie, de goddeloze gelovende, de onwillige gewillig en de krachteloze krachtig maakt, door de kracht van de Heilige Geest die daar in mee komt. " Want het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods."

Nu ga ik vast weer het om mijn oren krijgen dat ik de weg langs ellendekennis ontken enzo, maar dat is niet zo. God gaat die weg met Zijn kinderen, maar dat is de weg die God gaat en die wij niet kunnen kiezen. Wat wij wel kunnen is onze oren neigen naar het evangelie en dat te geloven, want het geloven van het evangelie is zaligmakend en dat is een belofte die niemand ons af kan nemen.
De predikers uit de nadere reformatie benadrukten juist dat het een eenzijdig Gods werk is. En dat mens alleen een waar beeld over zichzelf krijgt als de Heilige Geest zaligmakend in hun aan het werk is. Zo ook Van der Groe. Hoe vaak gebruikt hij wel niet de woorden "Geest en Heilige Geest"?
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Als God de arme zondaren bekeert, dan handelt Hij ook met hen gelijk er staat in Job 5:18: Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. Gewis, hij die nooit hartelijk verschrikt en verslagen werd door een gevoelig gezicht van zijn zonden en van Gods heilige gerechtigheid, die heeft geen grond om zich te troosten met Gods genade en barmhartigheid, welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden. "

Van der Groe onderbouwt dit wél. Hij doet dat naar aanleiding van Job 5,18. Er zijn wel meer schriftplaatsen die dit onderbouwen. Bijvoorbeeld in Handelingen de 3000 op het pinksterfeest 'en ze werden verslagen [doorstoken] in het hart'.

Alleen en dat moeten we nooit vergeten. We mogen er nooit geen door ons vastgestelde chronologie van maken. Die de Heere doorwondt, die heelt Hij en die Hij doorsteekt, geneest Hij. De Heere doet geen half werk, zoals sommigen aan de linker of rechterkant beweren. Als Hij het zwaard van Zijn Woord gebruikt om de zondaar te doorwonden, dan heeft Hij reeds de beker met de olie om te helen gereed.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Gebruikersavatar
refo
Berichten: 23875
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:45

Bericht door refo »

Twaalf bijlslagen? Ik lees dat de Heere Jezus twaalf discipelen had, maar dat de Heere een bijl hanteerde? Waar haal je dat vandaan? En zou Hij daar dan twaalf keer mee geslagen hebben? Ik lees in mijn Bijbel dat Hij Zich vrijwillig overgaf. Ik lees dat wie in Hem gelooft het eeuwige leven heeft. Maar een bijl? Waar haal je die vandaan?
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Gebruikersavatar
refo
Berichten: 23875
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:45

Bericht door refo »

Is dat een aanhangsel aan de Bijbel? Een van de zogenaamde deuterokanonieke boeken die nu in de NBV zouden staan?
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Gebruikersavatar
memento
Berichten: 11339
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42

Bericht door memento »

Oorspronkelijk gepost door refo
Is dat een aanhangsel aan de Bijbel? Een van de zogenaamde deuterokanonieke boeken die nu in de NBV zouden staan?
Jeps, die staan tussen het OT en NT in. Hieronder vallen ondermeer:
1. De leeruitspraken van 1931
2. ABC des Geloofs van Comri
3. 4voudige staat van Boston

Adrianus, als medewerker van het KBGG kan je vast wel vertellen waar je er één kan aanschaffen :du
Gebruikersavatar
refo
Berichten: 23875
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:45

Bericht door refo »

Ik heb even boekhandel Smitje gebeld, maar de 'twaalfvoudige staat' staat niet in de NBV. Dat is een ander heel erg dik en heel erg duur boek. Daar moet ik nog wel een jaar voor sparen.
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Gebruikersavatar
refo
Berichten: 23875
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:45

Bericht door refo »

Ik voel me wel een beetje bedrogen. Altijd is me voorgehouden dat de Bijbel alle woorden ter zaligheid bevatten, nu moet ik nog een duur boek erbij kopen.
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Gebruikersavatar
memento
Berichten: 11339
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42

Bericht door memento »

Oorspronkelijk gepost door refo
Ik heb even boekhandel Smitje gebeld, maar de 'twaalfvoudige staat' staat niet in de NBV. Dat is een ander heel erg dik en heel erg duur boek. Daar moet ik nog wel een jaar voor sparen.
Ach, koop dan maar wel alvast het boekje 'Louter genade'. Dat is heel goedkoop en bevat alles wat je nodig hebt...
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

Oorspronkelijk gepost door Matthijs
Oorspronkelijk gepost door Kaw
"welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden."

Ik wacht nog steeds op een bijbelse onderbouwing van dit.
iid. geeft Van der Groe hier geen onderbouwing op.

De Heere Jezus zei wel: Komt allen tot Mij die vermoeid en balast zijn; en Ik zal u rust geven.
Dit wordt uitegelgd: Die vermoeid zijn van het zondigen en balast zijn met zonde en schuld. Dit zijn boetvaardigen.
Sorry dat ik nu even heel hard ben, maar de Heere Jezus had dus eigenlijk moeten zeggen: Komt enkel tot mij, degenen die hun ellende niet meer zelf kunnen dragen.
(Net als dat Johannes had moeten schrijven: Als zo lief had God de uitverkoren. En Petrus: Daar Hij wil dat allerlij behouden worden...)

Je keert hiermee de boodschap om. Jezus nodigt een groep mensen uit, maar jij maakt er van dat alleen die groep welkom is bij Christus en dat die belasten en vermoeiden, belast zijn met ellendekennis, zonder dat de bijbel dat ons vertelt. Ongetwijfeld zal je een bijbelverklaarder hebben en misschien ook wel 100 die dat zeggen, maar de bijbel vertelt dat ons niet, dus daarom neem ik dat zo niet aan.

Overigens heb ik al eens eerder er bij gezegt en dat doe ik ook nu, dat iemand die Christus niet nodig krijgt, ook Christus nooit zal zoeken. Dus hij moet of geloven dat hij dodelijk ziek is, of ervaren dat hij dodelijk ziek is, voordat Christus hem iets waard wordt. MAAR daar zit geen eis van mate van bezef in.

Wat hier gezegt wordt is ten diepste een zondaar grond geven voor zijn verlossing, namelijk zijn boetvaardigheid. En als dit niet zo bedoelt is: waarom lopen zoveel mensen dan met het idee dat ze Christus nog niet waardig zijn, omdat ze hun zonden nog niet genoeg bezeffen?
Oorspronkelijk gepost door Matthijs
Toch vraag ik me af Matthijs: "Een ware smeker, een ware roeper laat Hij nooit staan." Zoek je in jezelf naar die staat?

waar ik zo bang voor ben is het feit dat rechtse predikers onbewust bezig zijn om remonstrantse dingen te zeggen door eisen te stellen aan de staat van krachteloze goddeloze onwillige zondaar, terwijl het licht van het evangelie, de goddeloze gelovende, de onwillige gewillig en de krachteloze krachtig maakt, door de kracht van de Heilige Geest die daar in mee komt. " Want het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods."

Nu ga ik vast weer het om mijn oren krijgen dat ik de weg langs ellendekennis ontken enzo, maar dat is niet zo. God gaat die weg met Zijn kinderen, maar dat is de weg die God gaat en die wij niet kunnen kiezen. Wat wij wel kunnen is onze oren neigen naar het evangelie en dat te geloven, want het geloven van het evangelie is zaligmakend en dat is een belofte die niemand ons af kan nemen.
De predikers uit de nadere reformatie benadrukten juist dat het een eenzijdig Gods werk is. En dat mens alleen een waar beeld over zichzelf krijgt als de Heilige Geest zaligmakend in hun aan het werk is. Zo ook Van der Groe. Hoe vaak gebruikt hij wel niet de woorden "Geest en Heilige Geest"?
Maar is in de nadere formatie dat ware beeld van jezelf krijgen zo belangerijk gaan worden, dat dit boven het vluchten naar Christus wordt gesteld? Ligt daar onze zaligmaking tegenwoordig in?
Oorspronkelijk gepost door ndonselaar
Als God de arme zondaren bekeert, dan handelt Hij ook met hen gelijk er staat in Job 5:18: Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. Gewis, hij die nooit hartelijk verschrikt en verslagen werd door een gevoelig gezicht van zijn zonden en van Gods heilige gerechtigheid, die heeft geen grond om zich te troosten met Gods genade en barmhartigheid, welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden. "

Van der Groe onderbouwt dit wél. Hij doet dat naar aanleiding van Job 5,18. Er zijn wel meer schriftplaatsen die dit onderbouwen. Bijvoorbeeld in Handelingen de 3000 op het pinksterfeest 'en ze werden verslagen [doorstoken] in het hart'.
Ja, maar dat is wat anders dan wat Groe hier opschrijft, namelijk hun (in handelingen) is het evangelie verkondigt en dat verbrak hun harten. Dat is ook wat ik schrijf, terwijl Groe hun dat wil onthouden, totdat ze de evangelieverkondiging waardig zijn.

Het is overigens niet zo dat ik de noodzaak van verootmoediging ontken, maar het kan nooit de grond zijn van de genade, of de reden zijn om aangenomen te worden, want dan zouden we allemaal verloren gaan.
Ook Job 5:18 zegt niet dat deze grond van aanname in ons kan gevonden worden. Het laat weer de weg zien die God met ons gaat, wanneer Hij Zich over ons ontfermt.
Oorspronkelijk gepost door ndonselaar
Alleen en dat moeten we nooit vergeten. We mogen er nooit geen door ons vastgestelde chronologie van maken. Die de Heere doorwondt, die heelt Hij en die Hij doorsteekt, geneest Hij. De Heere doet geen half werk, zoals sommigen aan de linker of rechterkant beweren. Als Hij het zwaard van Zijn Woord gebruikt om de zondaar te doorwonden, dan heeft Hij reeds de beker met de olie om te helen gereed.
Hierin ben ik het met je eens, maar ook hierin speelt de verkondiging van het evangelie een centrale rol. Het evangelie is als een scherpsnijdend zwaard. Het doorwond en verbrijzeld de harten, verslaat de geesten en dood ze zelfs, om ze daarna levend te maken in Christus, tot het eeuwige leven.

Het evangelie is het middel dat God gebruikt tot onze levendmaking. Niet onze eigen bedenksels zoals 12 slagen 13 ongelukken, de bevindelijke Bethel en Pniël, de standen in het genadeleven, de noodzaak tot ellendekennis, de bevindingen van het ware volk, Efraims onmacht enz. enz. Je kunt dit preken totdat je een ons weegt, maar het brengt niets. Helemaal niets.

[Aangepast op 9/11/04 door Kaw]

[Aangepast op 9/11/04 door Kaw]
Gebruikersavatar
memento
Berichten: 11339
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42

Bericht door memento »

Oorspronkelijk gepost door Matthijs
quote]Oorspronkelijk gepost door Kaw
"welke toch in het Evangelie maar alleen aan de arme verslagen en boetvaardige zondaren beloofd worden."

Ik wacht nog steeds op een bijbelse onderbouwing van dit.
iid. geeft Van der Groe hier geen onderbouwing op.

De Heere Jezus zei wel: Komt allen tot Mij die vermoeid en balast zijn; en Ik zal u rust geven.
Dit wordt uitegelgd: Die vermoeid zijn van het zondigen en balast zijn met zonde en schuld. Dit zijn boetvaardigen.
Op prekenweb staat een mooie preek van ds. Baan over Jesaja 55:1, waarin hij heel duidelijk noemt dat dorsten geen voorwaarde is om te komen. De oproep komt tot een ieder!

[Aangepast op 9/11/2004 door memento]
Gebruikersavatar
refo
Berichten: 23875
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:45

Bericht door refo »

Ik las eens ergens: alles wat de Heere Jezus zegt is belangrijk. Ook de volgorde waarin iets gezegd wordt. Als hij dus begint met: 'Komt allen tot MIJ', dan meent Hij dat. En dan kan wat volgt nooit een beperking inhouden 'die vermoeid en belast zijt'. Dat moet dan een nadere verkaring zijn: 'u bent namelijk allen vermoeid en belast.' En dan volgt 'en Ik zal u rust geven'. Het heeft dus alles in zich: de nodiging tot allen en de rust voor die komen.
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Plaats reactie