Bertiel schreef: ↑29 jun 2023, 20:13
Posthoorn schreef: ↑29 jun 2023, 19:56
Hendrien schreef: ↑29 jun 2023, 18:59Toch vind ik persoonlijk dat er wel een pasklaar antwoord moet komen. Dit is echt een groot probleem in onze gezindte. Het heeft pastoraal ook grote consequenties. Het veroorzaakt zoveel onzekerheid, verwarring en leed.
Ja, ik begrijp het helemaal. Ik was voorheen vrij stellig in de gedachte dat er voor de rechtvaardigmaking geen leven is, maar daar ben ik toch min of meer van teruggekomen. Ik moet nu zeggen dat ik het niet goed weet. In de GG en rechtse CGK wordt er wel van uitgegaan dat iemand die zoekende is, al is levendgemaakt. Bij veel oudvaders vind je dat ook terug: Perkins, Witsius, Costerus, Brakel weet niet precies waar je de wedergeboorte moet plaatsen, Smijtegelt. Ook bij predikers als Huntington en Philpot vind je die gedachte terug.
Ben wel benieuwd wat heer Koopman geschreven heeft maar volgens professor Kater is er niet door te komen.
Ik denk dat het goed is om met de (nadere) reformatoren en de puriteinen meer aandacht te geven aan de uitgaande daad van het geloof dan de nadruk op de wederkerende daad van het geloof
De naam Marrow-man is op dit forum niet onbekend. Deze Marrow-man hebben zich voor een kerkelijke commissie moeten verantwoorden over hun standpunten. Eén van de vragen die hen werden gesteld raakt deze discussie. Ik laat de vraag met de toelichting van de vertaler op vraag en antwoord volgen. Het hele antwoord is nl. te lang om te plaatsen.
VRAAG 8.
Is de kennis en zekerheid dat Christus voor mij stierf en dat Hij de mijne is, en dat wat Hij deed en leed, Hij voor mij deed en leed, de directe geloofsdaad, waardoor een zondaar met Christus verenigd wordt, deel aan Hem krijgt en waardoor hij ingelijfd wordt in Gods genadeverbond? Of is die kennis een zekerheid, welke ingesloten is in het eigenlijke wezen van de rechtvaardigende geloofsdaad?
Toelichting van den vertaler.
De commissie gaat veel verder dan het doel en oogmerk van de Marrow-mannen is. Zij brengt het stuk van de zekerheid des geloofs in het geding. In hun vraag gaat het over de zekerheid des geloofs. Een punt, waarover sedert de Reformatie zoveel te doen is geweest tegen Rome, dat immers de zekerheid des geloofs heeft bestreden. Het gaat over de vraag: Behoort de zekerheid, of de verzekering des geloofs, tot het wezen des geloofs of niet.
De Marrow-mannen hadden in hun nota aan de Synode alleen maar geprotesteerd tegen hen, die de toe-eigenende daad des geloofs loochenden en daarmede een smaad brachten over de kerken der Reformatie. Zij hadden verder niet bepaald, waarin de zekerheid des geloofs bestond. Toch geven zij nu hierop een zeer uitvoerig antwoord. Het is hetzelfde, wat ook onze Heidelbergse Catechismus zegt in vraag 21. Als daar gevraagd wordt: Wat is een waar (dus een echt) geloof? dan is het antwoord: Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennen, waardoor ik het alles voor waarachtig houde, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij, vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is enz.
Zo ook zeggen de Marrow-mannen 1e. dat er in het geloof een volle overreding is. Hierin is het geloof onderscheiden van een blote toestemming. Hetgeen juist in het bijzonder het geloof uitmaakt, is, dat het een toe-eigenende zekerheid is, met toe passing op onze eigen persoon, dat Christus de onze is. De grond hiervan is de aanbieding van Christus aan ons, zoals Hij ons in het Evangelie wordt voorgesteld tot onze behoudenis.
De Marrow-mannen stellen de zekerheid des geloofs ten 2e ook hierin, dat een mens verzekerd en overtuigd is, dat hij het leven en de zaligheid door Christus zal hebben. Door deze overreding des harten neemt men Hem aan tot zaligheid.
Het derde stuk der zekerheid des geloofs bestaat in de overreding, dat, wat Christus deed ter verlossing, Hij dat voor mij persoonlijk deed. Die het eerste en tweede gelooft, mag ook het derde geloven.
De Marrow-mannen laten dan in dit stuk uitvoerig de Reformatoren, verschillende Godgeleerden, de Westminsterse Catechismus, de Dordtse Synode en de belijdenissen van andere kerken spreken, en laten zien, dat deze nog sterker uitdrukkingen bezigen. Verder betogen zij, dat deze spreekwijzen overeenkomen met het gebruik daarvan in de H. Schrift.
Door dit geloof nu, als een instrument, wordt een zondaar voor God gerechtvaardigd, en dat zou niet kunnen zijn (zeggen ze) als in dit geloof niet een zekere mate van vertrouwen aanwezig was.
Zo wijzen zij dan af het anti-nomiaans gevoelen, dat de vergeving der zonden even goed ons deel is vóór, als na de daad des geloofs.
Verder merken zij op, dat op twee dingen moet worden gelet: 1e, Dat de zondaar dikwijls niet zulk een klare verzekering voor zijn eigen persoon heeft, vooral bij zijn eerste komen, en 2e. Dat, naar mate het geloof sterk of zwak is, ook de verzekering sterk of zwak is.
De Marrow-mannen zeggen ook, dat de middellijke verzekering door overdenking en gewaarwording en uit de kenmerken, niet door hen tot het wezen des geloofs gerekend wordt. Zij maken onderscheid tussen de verzekering des geIoofs en de verzekering door het gevoel of de gewaarwording.
De eerste heeft haar grondslag buiten de mens, de tweede in de mens.