Bemoediging in tijd van pandemie
Geplaatst: 12 mar 2020, 20:16
C. H. Spurgeon komt in zijn verklaring van de Psalmen bij Psalm 91:9,10 tot een openhartige mededeling uit zijn eigen leven.
Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek; U zal geen kwaad wedervaren, en geen plage zal uw tent naderen.
'In het jaar 1854 toen ik mij nog nauwelijks een jaar te Londen bevond, heerste er in de wijk, waarin ik arbeidde, de Aziatische cholera, en mijn gemeente werd er zeer door geteisterd. In zeer vele huisgezinnen werd ik geroepen aan het gebed van zieken, en bijna iedere dag moest ik tegenwoordig zijn bij begrafenissen. Met jeugdige ijver wijdde ik mij aan het bezoek van de zieken, en mensen van allerlei rang, en stand, en godsdienst verzochten mij om hen te bezoeken in hun woningen. Ik werd ten laatste zeer afgemat naar lichaam en ziel. Mijn vrienden schenen een voor een van mijn zijde weg te worden genomen, en ik voelde ~ of ik waande te gevoelen - dat ook ik door de ziekte was aangetast. Nog meer werk, en nog meer treurigheid zouden mij evenals de anderen hebben doen vallen; ik voelde dat mijn last zwaarder was dan ik dacht te kunnen dragen. Ik was op het punt van er onder te bezwijken. Nu heeft Cod het zo beschikt, dat toen ik eens verdrietig van een begrafenis naar huis ging, mijn aandacht getrokken werd door een papier, dat tegen het venster van een schoenmakerswinkel in Dover Road was geplakt. Dat papier zag er niet uit als een handelsannonce, en dit was het ook niet; want in flink, groot geschrift stond er op te lezen; 'Omdat gij den Heere, die mijn Toevlucht is, namelijk de Allerhoogste, tot uw vertrek hebt gesteld, zal u geen kwaad wedervaren, en zal geen plaag uw tent naderen' (Engelse vertaling). De uitwerking op mijn hart was ogenblikkelijk. Door het geloof mocht ik mij die schriftuurplaats toeeigenen. Ik gevoelde mij veilig, verkwikt, omgord met onsterfelijkheid. Met een kalm en vredig gemoed ging ik voort met het bezoeken der stervenden...'
Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek; U zal geen kwaad wedervaren, en geen plage zal uw tent naderen.
'In het jaar 1854 toen ik mij nog nauwelijks een jaar te Londen bevond, heerste er in de wijk, waarin ik arbeidde, de Aziatische cholera, en mijn gemeente werd er zeer door geteisterd. In zeer vele huisgezinnen werd ik geroepen aan het gebed van zieken, en bijna iedere dag moest ik tegenwoordig zijn bij begrafenissen. Met jeugdige ijver wijdde ik mij aan het bezoek van de zieken, en mensen van allerlei rang, en stand, en godsdienst verzochten mij om hen te bezoeken in hun woningen. Ik werd ten laatste zeer afgemat naar lichaam en ziel. Mijn vrienden schenen een voor een van mijn zijde weg te worden genomen, en ik voelde ~ of ik waande te gevoelen - dat ook ik door de ziekte was aangetast. Nog meer werk, en nog meer treurigheid zouden mij evenals de anderen hebben doen vallen; ik voelde dat mijn last zwaarder was dan ik dacht te kunnen dragen. Ik was op het punt van er onder te bezwijken. Nu heeft Cod het zo beschikt, dat toen ik eens verdrietig van een begrafenis naar huis ging, mijn aandacht getrokken werd door een papier, dat tegen het venster van een schoenmakerswinkel in Dover Road was geplakt. Dat papier zag er niet uit als een handelsannonce, en dit was het ook niet; want in flink, groot geschrift stond er op te lezen; 'Omdat gij den Heere, die mijn Toevlucht is, namelijk de Allerhoogste, tot uw vertrek hebt gesteld, zal u geen kwaad wedervaren, en zal geen plaag uw tent naderen' (Engelse vertaling). De uitwerking op mijn hart was ogenblikkelijk. Door het geloof mocht ik mij die schriftuurplaats toeeigenen. Ik gevoelde mij veilig, verkwikt, omgord met onsterfelijkheid. Met een kalm en vredig gemoed ging ik voort met het bezoeken der stervenden...'