Spurgeon en de Doop
Geplaatst: 21 dec 2010, 23:05
Jammer dat Spurgeon zich heeft laten leiden door die predikant.Iets uit het leven van Spurgeon
Ik was ongeveer veertien jaar oud, toen ik naar eene school van de Engelsche Kerk gezonden werd te Maidstone, welke school thans St. Augustinus-collegie heet.
Er waren drie predikanten die beurtelings kwamen om ons onderricht te geven in hunne leer.
Maar de leerlingen schenen er niet veel vorderingen in te maken.
Velen van de jonge lieden uit den hoogeren stand schenen mij onwetender toe met betrekking tot de Schrift dan de jongens in sommige van onze haveloozen-scholen.
Eén dezer geestelijken was, geloof ik, een goed en vroom man, en het is aan hem, dat ik dien lichtstraal verschuldigd ben, die voldoende was om mij het Schriftuurlijke van den doop der geloovigen te doen inzien.
Ik was gewoonlijk aan het hoofd der klasse, en bij gelegenheid, dat eens de Catechismus van de Kerk van Engeland opgezegd moest worden, had een gesprek plaats van ongeveer den volgenden inhoud:
De predikant: Wat is uw naam?
SPURGEON: SPURGEON, Mijnheer.
De pr.: Neen, neen; wat is uw naam?
S.: CHARLES SPURGEON, Mijnheer.
De pr.: Neen, zoo behoort gij niet te antwoorden, want gij weet wel, dat ik alleen uwen Christelijken 1) naam wil weten.
S.: Neem mij niet kwalijk, Mijnheer, maar ik vrees, dat ik er geen heb.
1) Wat wij doopnaam noemen heet hij de Engelschen ,,Christelijke naam.”
De pr.: Waarom niet?
S.: Omdat ik denk, dat ik geen Christen ben.
De pr.: Wat zijt gij dan? Een Heiden?
S.: Neen, Mijnheer, maar zonder Heidenen te zijn, kunnen wij toch wel zonder de genade Gods wezen, en dan zijn wij geene ware Christenen.
De pr.: Wel, wel, laat het zijn; maar wat is uw eerste naam?
S.: CHARLES.
De pr.: Wie gaf u dien naam?
S.: Waarlijk, Mijnheer, ik weet het niet. Doopvaders hebben nooit iets voor mij gedaan, want ik heb er geen gehad. Ik denk, dat mijne moeder en mijn vader mij dien naam gegeven hebben.
De pr.: Gij moest deze jongens niet zoo aan het lachen brengen. Ik verlang natuurlijk niet, dat gij het gewone antwoord zult geven.
Hij scheen altijd eene soort van achting voor mij te hebben, en hij schonk mij Het Christelijk Jaar in kalfslederen band als eene belooning voor mijne bedrevenheid in godsdienstige kennis. Maar nu voortgaande met den Catechismus, keerde hij zich plotseling tot mij en zeide: SPURGEON, gij zijt nooit op de rechte wijze gedoopt.
S.: 0 ja wel, Mijnheer, mijn grootvader heeft mij gedoopt in onze mooie kamer, en hij is predikant, en dus weet ik, dat hij het goed gedaan heeft!
De pr.: Ja, maar gij hadt noch geloof noch bekeering, en dus hadt gij niet gedoopt behooren te worden!
S.: Maar, Mijnheer, dat heeft er niets mede te doen. Alle kinderen moeten gedoopt worden.
De pr.: Hoe weet gij dat? Zegt het Gebedenboek niet, dat geloof en bekeering noodzakelijk aanwezig moeten zijn vóór den doop? En deze leer is zoo Schriftuurlijk, dat niemand haar behoort te loochenen. (Nu toonde hij aan, dat al de personen, van wie in den Bijbel gesproken wordt als te zijn gedoopt, ook geloovigen waren, hetgeen hem natuurlijk gemakkelijk viel; en toen zeide hij tot mij: Nu, CHARLES, ik zal u tijd geven tot in de volgende week om te onderzoeken of de Bijbel niet verklaart, dat geloof en bekeering noodig zijn vóór den doop).
Ik gevoelde mij gansch zeker van de overwinning, want ik dacht, dat eene plechtigheid, die èn door mijn grootvader èn door mijn vader in hun dienstwerk als leeraar der gemeente verricht werd, goed en recht moest wezen. Maar ik kon het bewijs er voor niet vinden, en was dus verslagen. Toen besliste ik bij mijzelven wat mij te doen stond.
De pr.: Wel, CHARLES, hoe denkt gij er nu over?
S.: Ik denk, Mijnheer, dat u gelijk hebt; maar dan is het voor u ook even waar als voor mij!
De pr.: Dit is het wat ik u wilde toonen; want dit is de reden waarom wij doopgetuigen aanstellen. Zonder geloof had ik ook evenmin recht op den heiligen doop als gij, maar de belofte van mijne peetouders werd door de Kerk als equivalent, d. i. als van gelijke waarde, aangenomen. Gij hebt zeker wel eens gezien, dat uw vader, als hij geen geld had, een bon, of briefje, waarbij hij beloofde te zullen betalen, in de plaats er van gaf, en dit werd dan als een onderpand voor zijne betaling aangenomen, omdat wij , daar hij een eerlijk man is, reden hebben om te gelooven, dat hij het briefje als geldig zal erkennen en de som, die hij volgens dat briefje schuldig is, zal betalen. Nu zijn doopgetuigen over het algemeen brave lieden, en naar den eisch der liefde nemen wij hunne belofte aan ten behoeve van het kind. Daar het kind op dat oogenblik geen geloof kan hebben, nemen wij de verbintenis aan, waarbij door hen beloofd wordt, dat hij later geloof zal hebben; en die belofte wordt door het kind zelven dan vervuld bij Zijne belijdenis en bevestiging, als wanneer hij de verbintenis dan zelf, in eigen persoon aangaat.
S.: Wel, Mijnheer, ik denk, dat dit een waardelooze bon is.
De pr.: Ik heb geen tijd om er verder over te redetwisten, maar ik geloof, dat de bon goed is. Dit slechts wil ik u nog vragen: Wie schijnt u toe meer eerbied te hebben voor de Schrift, — ik als predikant der Kerk van Engeland, of uw grootvader als Dissenter? Hij doopt tegen het gebod der Schrift in; naar ik geloof, doe ik dit niet, want ik eisch eene belofte, die ik als van gelijke waarde beschouw met de bekeering en het geloof, die in latere jaren aanwezig zullen zijn, en aangeboden zullen worden.
S.: Waarlijk, Mijnheer, ik denk, dat uwe wijze van doen meer recht schijnt; daar het echter waar blijkt te zijn, dat alleen geloovigen gedoopt mogen worden, geloof ik, dat gij beiden ongelijk hebt, hoewel het mij voorkomt, dat u jegens den Bijbel meer beleefdheid in acht neemt.
De pr.: Gij erkent dus, dat gij niet naar behooren gedoopt zijt, en gij zoudt het uwen plicht achten, om zoodra gij er de macht toe hebt, u bij ons te voegen, met doopgetuigen, die zich borg voor u stellen?
S.: 0 neen! Ik ben eens gedoopt vóór dat ik gedoopt moest worden; nu zal ik wachten totdat ik er geschikt voor ben.
De pr.: (glimlachend): Ach, gij hebt ongelijk, maar ik zie het gaarne, dat gij u aan het Woord Gods houdt! Vraag van Hem een nieuw hart, laat u door Hem leiden, en dan zult gij de eene waarheid na de andere ontdekken, en dan zal er waarschijnlijk eene groote verandering plaats hebben in die meeningen, die thans zoo diep en vast bij u ingeworteld schijnen te zijn.
Van dat oogenblik af besloot ik, dat, indien Gods genade ooit eene verandering in mij teweeg bracht, ik mij zou laten doopen, “daar ik,” gelijk ik later tot mijn vriend, den predikant, zeide, “niet gelaakt moest worden wegens een onrechtmatigen doop, waarmede ik niets te doen had. Indien er dwaling is, dan is zij bij mijne ouders en grootouders.”