Ja, maar welke toerekening neem ik nu aan door het geloof? Die in het Woord tot ons komt (door de prediking van het Evangelie, zoals Ursinus zegt) of een ander soort toerekening? Jij opteert kennelijk voor het laatste, maar wat ik moet me dan bij déze toerekening voorstellen? Hoe gaat dat dan?vragensteller schreef:Ik weet niet of je over Het Schatboek van Ursinus beschikt? Zo niet, dan is het volgens mij ook wel ergens online te vinden.
Ik vat kort wat samen uit deel I, over zondag 20, maar eigenlijk moet je dit in zijn geheel lezen.
In paragraaf 7 (getiteld: Hoe de Heilige Geest gegeven en ontvangen wordt) haalt Ursinus Rom. 1:16 aan, dat het Evangelie een kracht Gods is voor allen die geloven. Hij legt het uit met dat het Evangelie een krachtig middel is, dat de Heilige Geest gebruikt om de harten der uitverkorenen te bewegen. Verder noemt hij op deze pagina Hand. 2:37, Hand. 10:44 en Hand. 16:14. De Heilige Geest heeft de bekering gewerkt door de woorden van Petrus en Paulus.
Het vervolg citeer ik even (deel I, p. 426):Op. p. 428 (cursivering van Ursinus, accentuering van mij):Dit is de gewone weg, waarlangs ieder lid der Gemeente gegeven wordt wat hem tot zaligheid nodig is; waarvan het heet: "God heeft de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten", Gal. 4:6. En toch is de Heilige Geest niet zo aan deze middelen gebonden dat Hij zonder die niets zou kunnen doen; maar Hij werkt vrij, d.w.z. zonder (die) middelen, en ook dóór die (middelen), al naardat het Hem behaagt. Want Hij bekeert niet alle hoorders, maar alleen de uitverkorenen. Ook bekeert Hij ze niet alleen door de bediening, maar sommigen ook door andere middelen: b.v. Paulus op weg naar Damascus, Johannes de Doper heiligde Hij al in de schoot van zijn moeder (...)Op pp. 514-515 (deel I, bij zondag 23) noemt Ursinus tweeërlei toe-eigening: De eerste is van Godswege, wanneer Hij ons toe-eigent, d.w.z. schenkt en toerekent: de voldoening van Zijn Zoon en Hij ons om Hem rechtvaardigt, d.w.z. vrijspreekt en ons van alle schuld en van alle misdaden en ons rechtvaardig verklaart. Hij verwijst dan naar NGB art. 23: de genadige kwijtschelding der zonden om Christus’ wil.1e. De werking van de Heilige Geest is er van nature vóór het geloof, maar wat de tijd betreft is zij er tegelijk met het geloof. Want het beginsel des geloofs is de ontvangst van de Heilige Geest 2e. Wanneer het geloof begonnen is, dan wordt de Heilige Geest daardoor ontvangen; en eenmaal ontvangen, werkt Hij door het geloof de andere gaven en gebeden in ons, zoals er gezegd wordt: Het geloof is “door de liefde werkende”, Gal. 5:6; en: “door het geloof worden de harten gereinigd”, Hand. 15:9.
De tweede toe-eigening, is die, waar jij het steeds over hebt (uit N.G.B. 22 en 26): dan geloof je dat Christus verdiensten ons door God toegerekend, geschonken en toege-eigend worden.
Dan zegt hij dat beide noodzakelijk samengaan! (Goddelijke toerekening door de Geest en toe-eigening door de mens). Dan zegt hij: beide toe-eigeningen worden gewerkt door God. Hij schenkt ons niet alleen de gerechtigheid, maar schenkt ons ook het geloof, waardoor wij het ontvangen. Het één geschiedt niet zonder het ander.Want God eigent ze zó toe, dat wij zelf ze ons ook toe-eigenen zullen door het geloof. De Goddelijke toe-eigening gaat echter steeds aan die van ons vooraf, zoals de oorzaak voorafgaat aan hetgeen daardoor bewerkt is (…).
Ik zeg: de Heilige Geest opent de ogen voor het woord van het Evangelie, zodat de (overtuigde) zondaar gelooft dat het woord van het Evangelie van toepassing is op hém.
Jij zegt: er moet eerst iets aan de zondaar gebeuren, en DAN pas MAG hij geloven dat het woord van toepassing is op hem. Dat noem jij dan de toerekening. Maar wat ik moet ik me dan bij die toerekening voorstellen als het níét de toerekening is die in het Evangelie tot ons komt?