Geplaatst: 11 jun 2002, 09:21
Onderstaande is afgelopen weekend gepubliceerd in Kerkblad voor het Noorden door ds. D. Visser van Broeksterwoude.
Ik vond er wel dingen in zitten die een kern van waarheid bevatten.
"Commentaar: Verootmoediging
Het moderamen van de GS 2001/2 heeft de kerken opgeroepen op 16 juni een dienst van verootmoediging te houden, voorafgegaan door een dergelijke dienst op 15 juni in Ede. Voor deze oproep worden twee redenen opgegeven: de uitslaande brand in vele gemeenten en de geestelijke malaise in het geheel van onze kerken. In het nummer van vorige week hebt u van deze oproep kennis kunnen nemen. Ik vind het een sympathiek voorstel dat getuigt van bewogenheid met de situatie in onze kerken en van het verlangen kerk te zijn tot eer van de Here. Toch heb ik ook mijn vragen. Voor zover ik weet, behoort een dergelijk initiatief niet tot de taak van het moderamen van een GS. Volgens artikel 66 van de kerkorde kan er in buitengewone omstandigheden een biddag worden uitgeschreven door de classis ’s-Gravenhage die daarvoor door de GS is aangewezen. Uit de brief blijkt niet dat het moderamen met deze classis contact heeft gezocht. Merkwaardig! Ik vind het ook merkwaardig dat er op 15 juni een dienst in Ede wordt gehouden, waarin prof.dr. W.H.Velema en drie van de vier moderamenleden zullen voorgaan. Waarom dit zo geschiedt, wordt niet toegelicht.
Mijn grootste probleem met de brief ligt in het algemeen karakter van de oproep. Helaas heb ik enige ervaring met zowel de oproep tot verootmoediging als een dergelijke dienst. Drie dingen zijn me daarvan bijgebleven. Zolang het algemeen geformuleerd wordt, is iedereen het ermee eens. ‘Wij hebben gezondigd’, komt ons gemakkelijk over de lippen.
Als het persoonlijk en concreet moet worden gemaakt, blijkt het veel moeilijker. Als er iets van persoonlijke schuldbelijdenis doorklinkt, maakt dit op dat moment enige indruk, maar die vervaagt helaas spoedig. Alles gaat op de oude voet voort. Bovendien heb ik gemerkt dat bij de concretisering van de schuld men doorgaans van mening is dat die van anderen moet komen. Verder vraag ik me af of in het geval van de uitslaande branden niet in de eerste plaats de weg moet worden bewandeld die we bij conflicten met elkaar hebben afgesproken. De onwil om dat te doen, kan niet worden doorbroken met een dienst van verootmoediging. Misschien vindt u de bovenstaande redeneringen te nuchter of zelfs ongelovig. Ik geloof in de kracht van Gods Geest om harde harten te verbreken. De genade van God wordt echter misbruikt, als we vergeten dat zij een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. God roept ons als geestelijke mensen met elkaar om te gaan; om samen Hem te dienen, onder andere door zijn gemeente te bouwen. Tegen alles wat daar tegenin gaat, moet worden gestreden. Dat gebeurt in de weg van de verootmoediging; eerlijk voor Gods aangezicht onderzoeken wat mijn aandeel in de afbraak van de gemeente is. De Geest wil me daarin leiden en zegenen met het oog op de opbouw. Het is mij echter niet duidelijk wat ik nu op dit punt in de (plaatselijke) kerk moet doen in de strijd tegen de geestelijke malaise. De brief van het moderamen heeft me daarin niet verder geholpen. Ik geef de broeders gelijk, maar hoe moet het concreet? Had kerkbrede verootmoediging niet grondiger en breder moeten worden voorbereid? Zou het voorstel tot verootmoediging niet veel concreter moeten zijn? Is het plan van het moderamen wel rijp? Wat zal de vrucht van dit voorstel zijn? Ik weet het niet; ik vrees dat het op een teleurstelling zal uitlopen. Toch zal ik op mijn manier meedoen. Dat doe ik vanuit een grote verlegenheid; in de overtuiging dat we op dit moment niet meer hebben dan dat. Misschien dat de Here ons daarvan diep wil doordringen. Wie weet ontfermt Hij zich over ons, want Hij is genadig. Hij ontfermt zich op het gebed.
Broeksterwoude
D. Visser"
Ik vond er wel dingen in zitten die een kern van waarheid bevatten.
"Commentaar: Verootmoediging
Het moderamen van de GS 2001/2 heeft de kerken opgeroepen op 16 juni een dienst van verootmoediging te houden, voorafgegaan door een dergelijke dienst op 15 juni in Ede. Voor deze oproep worden twee redenen opgegeven: de uitslaande brand in vele gemeenten en de geestelijke malaise in het geheel van onze kerken. In het nummer van vorige week hebt u van deze oproep kennis kunnen nemen. Ik vind het een sympathiek voorstel dat getuigt van bewogenheid met de situatie in onze kerken en van het verlangen kerk te zijn tot eer van de Here. Toch heb ik ook mijn vragen. Voor zover ik weet, behoort een dergelijk initiatief niet tot de taak van het moderamen van een GS. Volgens artikel 66 van de kerkorde kan er in buitengewone omstandigheden een biddag worden uitgeschreven door de classis ’s-Gravenhage die daarvoor door de GS is aangewezen. Uit de brief blijkt niet dat het moderamen met deze classis contact heeft gezocht. Merkwaardig! Ik vind het ook merkwaardig dat er op 15 juni een dienst in Ede wordt gehouden, waarin prof.dr. W.H.Velema en drie van de vier moderamenleden zullen voorgaan. Waarom dit zo geschiedt, wordt niet toegelicht.
Mijn grootste probleem met de brief ligt in het algemeen karakter van de oproep. Helaas heb ik enige ervaring met zowel de oproep tot verootmoediging als een dergelijke dienst. Drie dingen zijn me daarvan bijgebleven. Zolang het algemeen geformuleerd wordt, is iedereen het ermee eens. ‘Wij hebben gezondigd’, komt ons gemakkelijk over de lippen.
Als het persoonlijk en concreet moet worden gemaakt, blijkt het veel moeilijker. Als er iets van persoonlijke schuldbelijdenis doorklinkt, maakt dit op dat moment enige indruk, maar die vervaagt helaas spoedig. Alles gaat op de oude voet voort. Bovendien heb ik gemerkt dat bij de concretisering van de schuld men doorgaans van mening is dat die van anderen moet komen. Verder vraag ik me af of in het geval van de uitslaande branden niet in de eerste plaats de weg moet worden bewandeld die we bij conflicten met elkaar hebben afgesproken. De onwil om dat te doen, kan niet worden doorbroken met een dienst van verootmoediging. Misschien vindt u de bovenstaande redeneringen te nuchter of zelfs ongelovig. Ik geloof in de kracht van Gods Geest om harde harten te verbreken. De genade van God wordt echter misbruikt, als we vergeten dat zij een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. God roept ons als geestelijke mensen met elkaar om te gaan; om samen Hem te dienen, onder andere door zijn gemeente te bouwen. Tegen alles wat daar tegenin gaat, moet worden gestreden. Dat gebeurt in de weg van de verootmoediging; eerlijk voor Gods aangezicht onderzoeken wat mijn aandeel in de afbraak van de gemeente is. De Geest wil me daarin leiden en zegenen met het oog op de opbouw. Het is mij echter niet duidelijk wat ik nu op dit punt in de (plaatselijke) kerk moet doen in de strijd tegen de geestelijke malaise. De brief van het moderamen heeft me daarin niet verder geholpen. Ik geef de broeders gelijk, maar hoe moet het concreet? Had kerkbrede verootmoediging niet grondiger en breder moeten worden voorbereid? Zou het voorstel tot verootmoediging niet veel concreter moeten zijn? Is het plan van het moderamen wel rijp? Wat zal de vrucht van dit voorstel zijn? Ik weet het niet; ik vrees dat het op een teleurstelling zal uitlopen. Toch zal ik op mijn manier meedoen. Dat doe ik vanuit een grote verlegenheid; in de overtuiging dat we op dit moment niet meer hebben dan dat. Misschien dat de Here ons daarvan diep wil doordringen. Wie weet ontfermt Hij zich over ons, want Hij is genadig. Hij ontfermt zich op het gebed.
Broeksterwoude
D. Visser"