Ararat schreef:-DIA- schreef:Wat bedoelde ik met verootmoediging.
Ik geloof dat geen mens, zonder genade, zich werkelijk zal verootmoedigen. We buigen niet voor God, tenzij Hij ons te sterk wordt. Maar dat geen reden om te zeggen: We kunnen dat niet. We zien wel uiterlijke veranderingen, bv een algemene bekering op de prediking van Jona. Dat was vrucht op de prediking, al we weten niet in hoeverre hier sprake was van een waarachtige bekering. Ninevé is nl. later wel verwoest. Toch hoorden de Ninevieten naar de prediking van Jona, en verootmoedigden zich: De koning hij stond op van zijn troon en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as. En hij liet uitroepen, en men sprak te Ninevé uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap ietwat smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken. Zie verder heel Jona 3 met kanttekeningen.
En dan lezen we: En Hij deed het niet. Ik herinner nog een preek, ik denk in de jaren 70, we zaten in het kerkje in W. waar ds. E. Venema voorging. Daar wees hij op: En Hij deed het wèl. Dat is de grond en oorzaak waarom een mens verwaardigd kan worden om zich te verootmoedigen.
Bedankt voor je antwoord. Mooi dat je net het voorbeeld van Jona en de mensen uit Nineve noemt. Ik zit me namelijk net te verwonderen over dat Bijbelboek. Ik lees namelijk niet dat Jona zelf zich verootmoedigt.
JONA 2 I
1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis.
2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!
7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.
10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.
Is dat geen verootmoediging? Ipv ik wil niet het ik zal U, Ipv ik denk dat het beter is om naar Tarsus te gaan, eigen wegen, ik dacht aan U, Ipv Ik zelf, Gij hebt mij...