Evangelist schreef:Zonderling schreef:Evangelist schreef:Fijne wijze van discussiëren, Zonderling!
Evangelist, o.k., ik begrijp dat ik niet erg aangenaam was. Dat is niet de bedoeling.
Realiseer je dat de Statenvertaling anno 1637 niet in alledaagse taal geschreven was. De statenvertalers kozen een ander uitgangspunt dan Luther. Zij wilden blijven bij de woorden van de Hebreeuwse en Griekse tekst zoveel als hun mogelijk was. Daarom bewaarden zij ook de hebraïsmen in de vertaling waarvan ik een aantal voorbeelden noemde (uitdrukkingen met aangezicht, hand, ziel, mond, stem, hart, enzovoort en hebreeuwse metaforen als zaad, enzovoort). Dat is een typische (= kenmerkende) eigenschap van de statenvertaling wat niets van doen heeft met oud-Nederlands. Wanneer je dan zegt - zoals je deed - dat dit anno 2010 anders ligt, ja, dan word ik daar wel eens wat ongeduldig van. - Wat natuurlijk niet goed is.
Idem als het gaat om alle onnodige inhoudelijke wijzigingen. Natuurlijk moeten er keuzes gemaakt worden. Maar dat de HSV honderden, ja duizenden malen gemeend heeft om goede keuzes van de sv te moeten negeren, maakt het toch echt tot een heel andere vertaling, een nieuwe vertaling dus. Dat kan dan nog steeds een heel behoorlijke vertaling zijn, maar het is zeker niet meer een soort Statenvertaling.
Groet, Z.
Zonderling,
Het is me helder. Toch blijft er voor mij wel een punt van discussie over uit dit betoog, namelijk: zowel jij alsook de heer L.M.P. Scholten zeggen beide dat de SV 1637 ook niet het gangbare taalgebruik was. Vanuit de HSV en vanuit andere gremia hoor je steeds: de SV-taal was toen gebruikelijk.
Het antwoord op de vraag hoe de taal van de SV zich verhield tot het normale taalgebruik in 1637 is wel van cruciaal belang om te kunnen wegen of de HSV in lijn staat met vertaalopdracht nummer 1.
Het ijkpunt, waarmee ik de taal van 1637 probeer te achterhalen, is het doornemen van oudvaders in oude druk. Dan lees je de kanseltaal van destijds. Het hele taalkleed (om de woorden van prof. De Reuver te citeren) van een gewone preek lijkt dan verdacht veel op het taalkleed van de SV 1637. Dat is dus niet slechts een kwestie van Hebraïsmen letterlijk in hert Nederlands overzetten.
Onlangs las ik een preek van een oude gereformeerde (Dolerenden), uitgave 1897. Het taalkleed van die preek stond nog steeds erg dichtbij de SV. Dus kennelijk was ook de gewone spreektaal veel dichter bij de SV dan thans het geval is.
Ik had het specifiek over de hebraïsmen in de Bijbel.
Die zijn in onze Nederlandse taal nooit gebruikelijk geweest.
Wanneer ze gebruikt werden, was dat onder directe invloed van de Bijbel, in het bijzonder de Statenvertaling.
Dat kun je ook zien in de woordenboeken, Middeleeuws en WNT.
Ik heb dat eerder hier ook laten zien voor het woord 'zaad' voor 'nageslacht'.
Dat werd in het Nederlands in de Middeleeuwen alleen een enkele keer gebezigd, AFGELEID van de Bijbel.
En zo is het met alle hebraïsmen geweest.
Misschien mag ik verwijzen naar een artikel van dr. G. Sevenster uit 1637 die verder ingaat op het gebruik van de hebraïsmen in de Statenvertaling. Hij toont ook met diverse voorbeelden aan dat de Statenvertaling verder gaat dan Luther, Deux-Aes en zelfs de King James. Bijvoorbeeld 1 Samuël 1:15: 'een vrouw, bezwaard van geest' en 1 Samuël 2:3: 'maakt het niet te veel dat gij hoog, hoog zoudt spreken'. Met spreektaal of een taalkleed a la Nederlands 1637 heeft deze manier van vertalen niets te maken, nul-komma-nul zei ik eerder. Dit is geen oud-Nederlands, het is louter Hebreeuws-Nederlands!
Je kunt er ook meer over vinden in sommige synodale uitspraken van vóór 1618, b.v. in de tijd van de vertaler Helmichius die op het hart gedrukt werd om de wat onduidelijke Hebreeuwse spreekwijzen liever te laten staan dan deze in de tekst te gaan verklaren. Je kunt hier iets over vinden bij D. Nauta, eveneens in een artikel uit 1937.
In De Wachter Sions van deze week gaat de heer Scholten in op het verstaanbaarsheidsprobleem en noemt daar o.a. het feit dat de SV ook onze taal heeft gestempeld en dat het feit dat zeer velen na WO2 de Bijbel helemaal ongelezen laten ook zijn weerslag heeft op de verandering van de taal. M.a.w.: het feit dat de omgangstaal van 2010 zo anders is als in 1637 (of 1937) heeft ook alles te maken met de secularisatie.
Ik concludeer daar dan maar voorzichtig uit, dat het normale taalgebruik anno 1637 in vergelijking met dat van 2010 veel dichter bij de taalgebruik van de SV lag dan dat nu het geval is.
In 1637 was de Statenvertaling toch méér hebraïserend dan de Deux-Aes vertaling daarvóór was. En dat was een bewuste vertaalkeuze. Dat door secularisatie het Nederlandse inderdaad meer en meer van de Bijbeltaal af is komen te staan, wil niet zeggen dat degenen die nu de Statenvertaling nog hebben, dat ook moeten doen.
Nogmaals: maak onderscheid tussen oud-Nederlands: prima om te vervangen!; en Hebreeuws-Nederlands of Grieks-Nederlands: niet vervangen want dit zijn de Bijbelse spreekwijzen die vanuit de vertaalmethode van de statenvertalers hadden moeten blijven staan! Dit onderscheid hebben de herzieners helaas onvoldoende gemaakt.
(Het artikel van dr. G. Sevenster vind je in de bundel "De Nederlandsche Statenbijbel 1637-1937", Nederlansch Archief voor Kerkgeschiedenis, uitgave Martinus Nijhoff, Den Haag, 1937.)
(P.S. het hoeft niet te verbazen dat beide genoemde Hebreeuws-Nederlandse uitdrukkingen in 1 Samuël in de HSV zijn hertaald. Geen vertaling van oud-Nederlands dus, maar van hebraïserend Nederlands.)