O hemelse Vader, eeuwige en almachtige God, erbarm U over ons, ellendige en verdrietige mensen. Wij werpen onze smeekbeden voor Uw heilige en verheven Majesteit neer, wij belijden met een verbrijzeld en verbroken hart dat wij Uw genade onwaardig zijn, maar Uw tijdelijke en eeuwige straffen zeer waardig. Wij hebben meer gezondigd dan het getal van het zand der zee. Onze ongerechtigheden gaan over ons hoofd; als een zware last zijn zij ons te zwaar geworden. En ook al zouden wij onszelf rechtvaardigen en ons met vijgenboombladeren van huichelarij en van verschillende voorwendsels en uitvluchten bedekken, toch veroordeelt ons hart ons, en onze overleggingen beschuldigen ons. De plagen waarmee Gij ons dagelijks kastijdt, getuigen dat Gij in toorn tegen ons zijt ontstoken. Wij zien vooral dat Uw hand reeds tegen ons is uitgestrekt om ons te straffen, omdat Gij vurige pestpijlen onder ons zendt, en daarmee zoveel mensen dodelijk verwondt en uit het land der levenden wegneemt. Waarlijk, wij vergaan door Uw toorn, en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
Wij vragen U, allerbarmhartigste Heere, gedenk aan Uw barmhartigheden en Uw goedertierenheden, want die zijn van eeuwigheid. Gij zijt een Liefhebber van zielen, Zaligmaker van mensen, een God Die de mensenkinderen niet van harte slaat en droefheid aandoet, Die Zich niet in hun dood, maar in hun bekering, leven en zaligheid verblijdt. O Heere, ontferm U over ons, zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen. Want Gij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn. Zowel een goede als een slechte gezondheid ligt in Uw handen, zowel het leven als de dood. Daarom nemen wij tot U alleen de toevlucht en schreeuwen wij uit de diepten van onze ellende tot de diepte van Uw barmhartigheid. Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van ons voorbijgaan; doch niet gelijk wij willen, maar gelijk Gij wilt. Zie, wij zijn Uw knechten en dienstmaagden, doe aan ons zoals het goed is in Uw ogen. Wij geven ons allen over aan Uw wil, en wachten op Uw genade. Als het U belieft, o Heere (wij weten immers dat Gij altijd zoekt naar wat goed en nuttig voor ons is), besprenkel dan de deurposten van onze harten met het bloed van het onbevlekte Lam, en beveel de verderfengel dat hij onze huizen voorbijgaat, en ons en de onzen spaart.
Zegen de geneesmiddelen die wij in onze ziekte aanwenden tot het herstel van de gezondheid van onze lichamen, opdat wij reden hebben om U te danken, en de offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen, in het midden der gemeente U op te offeren. Maar als Gij naar Uw Vaderlijke wil hebt besloten om ons door deze plaag voor te bereiden tot het bezit van het hemelse leven, waartoe Gij ons hebt geroepen en wedergeboren, leer ons dan te overdenken dat het beter is om met onze zielen in Uw hand te vallen dan in de hand van mensen, want Uw barmhartigheden zijn groot en veel. Zie ons lichaam en onze ziel, die Uwe zijn: wanneer Gij het lichaam doorsteekt, geneest Gij de ziel; wanneer Gij de ledematen verwondt, zalft Gij het hart door Uw hemelse vertroosting. Laat het lichaam dan tot de aarde wederkeren, waaruit Gij het genomen en geformeerd hebt, in de verwachting van de jongste dag, waarop Gij het zult veranderen, opdat het gelijkvormig worde aan het heerlijk lichaam van Uw geliefde Zoon Jezus Christus.
Ontvang onze zielen in Uw handen, en beveel Uw heilige engelen dat zij die in de schoot van Abraham dragen. Geef dat wij in onze harten de waarheid en de kracht gevoelen van dat lieflijke en zeer troostvolle antwoord, waarmee Uw Zoon de moordenaar aan het kruis verkwikte: “Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. Verzacht ondertussen onze smarten door die smarten, die Jezus Christus voor ons droeg. Hij riep in Zijn bloedige worstelingen en doodsangsten uit: “Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe”, opdat wij in onze aanvechting in Hem en door Hem vertroosting zouden vinden. Hij is gestorven om ons het leven te geven. Hij is nedergedaald ter helle, opdat wij ten hemel zouden opvaren.
Gij, o Heere, zijt de hulp voor nederigen en bedroefden, de kracht voor zwakken, de bescherming voor krachtelozen en het heil voor doemwaardigen; kom de zwakheid van ons vlees te hulp, en troost ons in de hoogste noden en benauwdheden waarin wij geleid zijn. Waarlijk, Gij weet zeer goed dat ons vlees niet van ijzer en staal is, maar broos en zwak; het kan niets dragen, het is stof en as, verderfelijk, en geen hulp en troost waardig. Kastijd ons, o barmhartige God, naar Uw wil, maar voorzie ons naar Uw goedertierenheid evenzo van geduld om het te verdragen, opdat wij ons gewillig aan Uw kastijdingen onderwerpen. Versier ons met het ware en vaste geloof, opdat wij verzekerd zijn van Uw liefde, van de gemeenschap van Uw Zoon en van onze zaligheid. Bekleed ons met de innerlijke bewegingen der barmhartigheid en oprechte broederlijke liefde, opdat wij, nadat wij alle haat, toorn en nijd jegens onze naaste afgelegd hebben, ook hem al zijn schulden en misdaden vergeven, zoals Gij ons dagelijks onze overtredingen vergeeft. Kroon ons met de helm van de hoop der zaligheid, opdat wij, de toekomstige heerlijkheid verwachtende, de zonde en wereld leren afsterven.
Verleen ons rijkelijk deze genade, opdat hetzij dat wij leven, wij voor U leven, hetzij dat wij sterven, wij voor U sterven, volstrekt niet eraan twijfelend dat het leven ons Christus is en het sterven ons gewin, waardoor wij, zó voorbereid zijnde en die goede strijd strijdende, getrouw tot de dood zijn en eindelijk de kroon des levens uit Uw hand ontvangen. O Christus Jezus, getrouwe en barmhartige Hogepriester, treed door de verdienste van Uw allerheiligst lijden en sterven tussen Uw vertoornde Vader en onze gruwelijke zonden, en bevredig Zijn hart door Uw tussentreding. Hij hoort U immers altijd. Met dit vaste vertrouwen des harten besluiten wij onze gebeden, en wij roepen Uw en onze hemelse Vader aan met die heilige woorden die Gij ons Zelf geleerd hebt en ons in de mond gelegd hebt:
Onze Vader, enz.
(Bron: Gereformeerd Venster, mei 2021. Transcriptie en eindredactie vertaling: C.C. Bremmer. Vertaling uit het Latijn: A. van Kranenburg.)