huisman schreef:Prof Wisse was verdrietig over de polemiek (deftig woord voor ruzie) tussen ds Kersten en prof van der Schuit over de verbondsleer. Hij wilde eigenlijk geen partij kiezen en kwam zo tot zijn uitspraak.DIA schreef:Ik las het vanavond!
Jouw onderschrift is ook van hem afkomstig. Weet je misschien in welke context hij dat gebruikte?
Dat zou ongeveer zo kunnen zijn. Maar het was niet dat hij geen mening daaromtrent had. Hij wilde niet polariseren. Maar als je het mij vraagt, en zijn standpunt kent, dan heeft hij dat meer gezegd met het oog op vele eenvoudige vromen die niet die dogmatische kwesties belanngrijk vonden. En dan is het een waarheid zonder meer! Ik meende trouwens dat de polemiek tussen ds. Jongeleen en ds. Kersten speelde... Zie ook wat Wikipedia zegt (die is niet altijd zo heel betrouwbaar, maar ik geloof hier wel)
Jacobus Gerardus van Minnen, geb. 8 mei 1900 te Vlaardingen koos tijdens de pennenstrijd tussen de theologen Kersten en ds. Jongeleen eind jaren 1920 over het Verbond der Genade de zijde van de christelijke gereformeerden. Hij was het niet eens met de wijze waarop dominee Kersten de GG een verbondsbeschouwing wilde opleggen. Volgens Van Minnen was hiervoor de basis gelegd door ds. De Blois, destijds predikant van de GG van Vlaardingen, die andere accenten legde dan ds. Kersten. Wel voegde hij eraan toe dat we niet mogen vergeten de nadruk te leggen op de verbondsbeleving in de weg van wedergeboorte en dagelijkse bekering door Woord en Geest. De discussie over het Genadeverbond was ontstaan naar aanleiding van het in 1927 verschenen catechisatieboekje van ds. Jongeleen waarvan de inhoud van twee kanten werd bestreden, namelijk aan de ene zijde dr. Klaas Schilder die verklaarde dat er een 'ongereformeerde' verbondsleer in naar voren werd gedragen en aan de andere zijde ds. Kersten die er een 'verbondsontzenuwende' leer in gevonden had.
Voortaan zou de zogenaamde 'twee of drie-verbondenleer' een belangrijk onderscheid uitmaken tussen de diverse kerken, voortgekomen uit de afscheiding.
In 1930 deed Van Minnen zijn intrede aan de Theologische School in Apeldoorn. Hij werd naar zijn eigen zeggen theologisch gevormd door de docenten P.J.M. de Bruin en Gerard Wisse. Dominee Van Minnen nam jarenlang een gewaardeerde positie in binnen de CGK, gezien de vele beroepen die hij kreeg. Op dinsdag 19 oktober 1937 werd hij bevestigd in Huizen. In 1945 nam hij een beroep aan naar Delft, om in 1948 opnieuw terug te keren naar Huizen. Op zondag 27 juli 1952 deelde hij aan zijn gemeente mee de Christelijke Gereformeerde Kerken te zullen verlaten om een Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland te stichten. Aanleiding hiervoor was een conflict met de classis Amsterdam.
De verschillende stromingen in de CGK werden naar zijn eigen zeggen al in de jaren dertig waargenomen. Ook volgens iemand als dominee Jan Hendrik Velema 'hebben de verschillende stromingen onze kerken altijd al gekenmerkt. Toen ik nog in Apeldoorn studeerde, zaten twee jaar boven mij de studenten E. du Marchie van Voorthuysen, J.G. van Minnen en H. Visser Mzn. — die later allen uit onze kerken zijn gegaan. In hetzelfde jaar als ik zaten J.C. Maris, W. Ruiter en J.M. Visser. Wij voelden toen al wel aan dat zij niet op dezelfde lijn zaten'.
Als gevolg van de positie die de Christelijke Gereformaeerde Kerk innam tussen enerzijds de Gereformeerde Gemeenten en anderzijds de Gereformeerde Kerken in Nederland dreigde de prediking in de CGK vast te lopen in een zekere 'verstarring', aldus dominee Van Minnen.
Na 1947 voltrok de verandering in de CGK, met name in de prediking, zich in een stroomversnelling.
Binnen de CGK werd een kring van geestverwanten gevormd door de predikanten ds. M. Baan (1905–1973), ds. N. de Jong (1899–1980), ds. H. van Leeuwen (1906–1988), ds. J.G. van Minnen (1900-1971), ds. C. Smits (1898–1994) en ds. F. Bakker (1917-1965) die allen van mening waren 'dat het zo niet langer verantwoordelijk was in de CGK te blijven, vooral voor de jeugd, en zo misleid te worden.'
Concreet kwamen de bezwaren tegen de ontwikkelingen binnen de CGK op het volgende neer:
De bezwaren
• Een voorwerpelijke Christusprediking, waarin gemist wordt de toepassing van het heil door de werking van de Heilige Geest in het hart van de zondaar.
• Een objectivering van de leer van het genadeverbond dat neigt naar de belofteprediking in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, wat zowel in prediking als sacramenten (H.A/doop)openbaar komt.
• De samensprekingen met de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31 K.O.
• Het zoeken naar nieuwe vormen liturgie, psalmberijming, ritmisch zingen, belijdenisvragen.
• Het toelaten van studenten aan de Theologische School bij wie een afkeer van de oude lijn van de CGK valt te constateren.
• Een toename van wereldgelijkvormigheid in haardracht en kleding als gevolg van een verandering in de prediking.
De classis Dordrecht (ds. M. Baan) legde op de synode van de CGK in 1953 een indringend rapport op tafel waarin de zorgen van het kerkelijke leven werden geuit en vroeg daarbij om dringende maatregelen. Als gevolg hierop hebben de CGK een kanselboodschap laten uitgaan, mede op aandrang van Prof. Wisse die de CGK waarschuwde 'de veronderstelde wedergeboorte de voordeur der kerk te hebben uitgeworpen, maar bezig zijn haar door de achterdeur weer binnen te halen'. De kentering die nodig was om de geslagen breuk te helen bleef echter uit. Verschillende predikanten en gemeenten traden alsnog uit, maar stapten over naar andere kerkverbanden, met name de Gereformeerde Gemeenten.
Al met al een geschiedenis die we wel eens terdege mogen bestuderen.