Zonderling schreef:entiteitxx schreef:1. Wanneer geleerd wordt dat de ellendekennis niet behoort aan het begin van de wedergeboorte, maar vooraf aan de wedergeboorte dan wordt er ruimte gelaten voor mensen die zeggen wedergeboren te zijn zonder ooit wezenlijke ellendekennis te hebben (gehad).
Gezegd is (althans door mij) dat wedergeboorte gepáárd gaat met ellendekennis.
Het kenmerk van wedergeboorte is echter niet de ellendekennis, maar het geloof.
Maar wanneer je zo hamert op de ellendekennis als begin van de wedergeboorte, waarom vinden we hierover dan niets terug in de artikelen van de D.L. die over de wedergeboorte gaan? Hebben onze vaderen zich dan zo vergist?
Zie D.L. III/IV.11.12.13.14.
Ik hamer niet op de ellendekennis als begin van de wedergeboorte, ik vind het prima als iemand denkt dat de ellendekennis vooraf gaat aan de wedergeboorte. Ds Moerkerken en velen uit de Afscheiding hebben de ellendekennis gekaderd binnen de wedergeboorte, om te bewerkstelligen dat ellendekennis altijd essentieel is in de bekeringsweg die Godt houdt met Zijn volk.
Persoonlijk vind ik het niet zo van belang of de ellendekennis vooraf of aan het begin van de wedergeboorte is, als het er maar is.
De bewuste rechtvaardigmaking (of voor sommigen de rechtvaardigmaking (onbewust + bewust))) valt nooit samen met het begin van de ellendekennis, daar zal iedereen het mee eens zijn. De consequentie is dus dat in de leer van ds Moerkerken cs de bewuste rechtvaardigmaking pas(veel) later zal plaatsvinden.
Daarnaast kent ds Moerkerken nog het volgende
(citaat uit boek van Bart)
Is de zondaar wedergeboren, dan is sprake van genadeleven. In dat genadeleven onderscheidt ds Moerkerken drie standen: kinderen, jongelingen en vaders. De pas wedergeborenen zijn kinderen in de genade. Als de eerste kentekenen van de wedergeboorte noemt ds Moerkerken: “een hartelijke droefheid naar God over de zonde.” En hij vervolgt: “Hoe wonderlijk is toch dat werk Gods! Zo’n nieuwgeboren kindeke weet niet dat het wedergeboren is. Ach, het is zo ongelukkig. Zijn ogen zijn geopend voor zijn ontzettende val, voor zijn rampzalige staat. Hij ziet de kloof tussen God en zijn ziel die hij nooit meer kan helen. Zoals een kind in de natuur schreiend geboren wordt, zo schreien deze kinderkens dagen en nachten om God, Die zij missen. Dan klaagt het ganse huis van Israël de Heere achterna (1 Sam. 7:2). Zij hebben tegen God gezondigd, tegen een goeddoend en tegen een rechtvaardig God, Die hen nooit heeft kwaad gedaan. De spiegel van Gods vlekkeloze wet roept hun benauwde harten dag en nacht toe: onrein, onrein! Bang is dat leven van de kinderkens veelal. Zij moeten sterven, en dat is God ontmoeten. O, dat gaat niet. Bang is dat leven, ja, en toch soms ook zoet. Zij zouden nooit meer naar de wereld terug willen. Al zit de dood en de bloedwreker op hun hielen, zij begeren hun vroegere rust niet terug, toen zij dood waren voor de dood. Zij hebben soms toch zulke goede en zoete gedachten van God, van een God Die zij niet kennen en op Wie zij toch een zielsbetrekking hebben. Al zou Hij hen doden, zij kunnen soms geen kwaad meer van Hem denken. O, hoe krijgen zij toch die God tot hun God, tot hun deel? ‘Heere, zou ik nog bekeerd kunnen worden? Zoudt Gij naar zó een nog om willen zien?’ Soms krijgen ze wat adem in Gods huis. Dan verwachten zij klappen en zij krijgen bemoedigingen. Dan worden hun wangen soms nat van tranen.”
Een kind in de genade bezit dus wel het geloof als een genadegave (dit noemt men de hebbelijkheid van het geloof) waardoor hij met Christus wordt verenigd of Hem ingelijfd, maar hij mist nog de oefeningen (ook wel genoemd de dadelijkheid) van het geloof. Dit betekent, dat hij weliswaar met Christus is verenigd, maar Hem nog niet kent! “Jezus is hem een verborgen Persoon,” aldus ds Moerkerken.[45] Maar er zijn ook jongelingen in de genade. En “wat heeft de jongeling nu wat het kindeke mist? We menen dat tussen het leven van het nieuwgeboren kindeke en dat van de jongeling de openbaring van Christus aan het hart ligt. Een mens kan dus reeds geruime tijd op de weg zijn, voor de Heere Jezus hem geopenbaard wordt. Dit is naar de Schrift.” Ds Moerkerken noemt dan als voorbeelden de moordenaar aan het kruis, de bloedvloeiende vrouw en Rachab de hoer.
Persoonlijk kan ik me grotendeels vinden in de standenleer van ds Moerkerken. 1 groot nadeel is dat er misbruik wordt gemaakt van deze leer (van welke niet): mensen die urenlang kunnen praten over hun ellendekennis, en 1 minuut Christuskennis.
Of mensen die in hun kindstadium zijn en deelnemen aan het HA ( wat heb je daar te zoeken als je Christus niet kent?)
Ellendekennis en droefheid zijn geen gronden voor een bekering ( of Avondsmaalgang). Deze uitwassen (= verkeerde , maar begrijpelijke, interpretatie van de prediking van ds Moerkerken cs) zijn gemeengoed geworden binnen de GG. Jammer , heel erg jammer dat ds Moerkerken (waarvoor veel hoogachting) hier niet op anticipeert.