e.e.a. doorlezende dacht ik aan de De Emmaüsgangers, Lukas 24. Eigenlijk om 2 redenen.DWW schreef:Beste Afgewezen, het ging in deze niet om vromigheden. Het begon met deze verwijtende opmerking van DirkM jegens mij:Afgewezen schreef:Het is wel een beetje vreemd wat hier gebeurt. DirkM heeft volkomen gelijk! "Zovelen Hem aangenomen hebben... die niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, nog uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn."
"Wij geloven, dat... de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt." Je moet niet nog vromer dan vroom, en nog Bijbelser dan de Bijbel willen zijn!Dirk vermengd het eenzijdige werk Gods gewerkt door de Heilige Geest, met een doe-het-zelf geloven van een zondaar die tot Jezus gaat. Er is inderdaad een eis tot geloof en bekering, en die blijft voor ons allen staan. Maar wanneer de Heere Jezus aan de blindgeborene vraagt of hij gelooft in de Zoon van God (Die notabene voor hem stond), zei hij: "Heere, wie is Hij...opdat ik in Hem moge gelove". Waarna Christus Zich aan zijn ziel openbaart, en hij metterdaad in Hem gelooft tot zaligheid.....en het wonder van aanbidding in zijn hart overbleef, Joh. 9:35-38, 1 Joh.5:5,10. De moordenaar kon ook pas door het geloof de toevlucht tot Christus gaan toen hij eerst zijn rampzaligheid had gemijnd en zijn hart gescheurd was geworden van berouw over zijn bedreven zonden. Zo gaat het bij al Gods verkorenen wanneer zij door de weg van Gods heilige recht gedoopt worden in de dood van Christus, Rom. 6:3. Door de weg van kruisdood en graf staan zij op met Jezus Christus door het toevluchtnemende geloof waardoor zij in Hem zijn ingelijfd geworden. De moordenaar en de blindgeborene werden zalig, eerst door te horen, en daarna in Hem te geloven. Met net zo weinig moeite als dat een dodelijk vermoeid opgejaagd dorstig hert zou drinken van de levende waterstromen om zijn dorst te lessen. Met net zo weinig moeite als dat een dodelijk vermoeide reiziger zich op zijn bed ter ruste nederligt, (Robert Traill). Maar zolang een ziel nog is onder de heerschapij van de vloek en doem der wet, en God de dood nog niet over zijn diensthuis heeft gebracht (tiende plaag), en daarmee nog niet afgesneden is van zijn oude wortel in Adam, drinkt hij nog uit zijn zelf uitgehouwen bakken die geen water houden en kan hij derhalve niet in Hem geloven en nog minder ZELF de toevlucht nemen tot Christus, Joh. 6:37,44. De kinderen Israels togen uit in vrijheid met schoenen aan hun voeten toen het bloed gestreken was aan de deurposten, en zij het door vuur geroosterde vlees van het onschuldig geslachte paaslam met ongezuurde broden en bittere saus gegeten hadden tot vereniging. Zo ook bij het geestelijk verkoren bondsvolk Israel.DirkM schreef:Wat ik opmaak uit je schrijven is dat het bij jou 15 jaar heeft gezeten tussen het feit dat je jezelf realiseerde ten diepst wat God voor jou heeft gedaan en het moment dat jij het kruis van Golgotha (dus ook je Verlosser) hebt gevonden, die al die tijd al stond te wachten op jou dat jij de stap nam om op te staan en naar de Vader te gaan. Heel eerlijk, ik kan wel janken als ik dat lees. Gelukkig is dat bij mij heel anders gegaan.
Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester. Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan, Gal. 3:23-27.
1. (onderstreept). Dit geeft toch duidelijk aan dat de Christus geopenbaard moet worden. DirkM ontkent met zijn opmerking de noodzakelijk van de openbaring van Christus aan de ziel feitelijk met zijn citaat en legt dit volledig aan de kant van de mens die moet "aannemen".
2. Dat de openbaring van Christus aan de ziel noodzakelijk is zal niemand ontkennen. a.d.h.v. deze tekst valt echter ook niet te ontkennen dat er mensen zijn die door de Heiligen Geest zijn levendgemaakt maar de Christus nog niet kennen. Niet om deze mensen hiermee gerust te stellen maar wel om ze uit te drijven tot Christus.
13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs;
14 En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen, die er gebeurd waren.
15 En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging.
16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
18 En de een, wiens naam was Kléopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn?
19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk.
20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn.
22 Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn;
23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft.
24 En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.
25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben!
26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?
27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.
28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou.
29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.
32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?
33 En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren;
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.
35 En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.