Klavier schreef:Bert, Ik verdraai niets, ik vraag je de consequentie van jouw standpunt te onderkennen.
Ik lees nu weer iets wat mij ongereformeerd overkomt met een stelligheid dat het juist wel gereformeerd is. Daar ligt dus wel degelijk een punt.
Volgens wat je hier schrijft moeten we in de Bijbel elke keer als het woord genade wordt weergegeven eerst deze dogmatische regel naar voren halen. Vervolgens kijken of het algemene genade betekent in het verband en dan zeggen dat er helemaal geen genade staat in de Bijbel waar het er toch maar staat?
Dus je verdraaid wel! Al wat ik deed is een scherpe scheiding zetten tussen "algemene genade" en "zaligmakende genade" op de zelfde manier als de belijdenisgeschriften dat deden, en heb ik die artikelen ook aangehaald. Ik zei niets meer, niets minder.
Zolang je hier de zaligmakende genade bedoelt ben ik het met je eens. Calvijn noemt het niet voor niets inwendige genade in dit verband. Ook hij onderscheid genade in een een algemene en bijzondere (inwendige) genade. Was hij niet gereformeerd?
Natuurlijk bedoel ik hier "zaligmakende genade". Daarom juist zette ik die distinctie, net zoals onze vaders, ook Calvijn dat deden, zoals je hier zelf bewijst!
Dat noem ik een dwaling. Het wee dat 2x letterlijk voorkomt. In Lukas en Mattheus relativeer je op deze wijze helemaal weg. Nee, erger nog, je zegt hier dat God de oorzaak is van het ongeloof!
De reuke ten dode komt niet vanwege de verwerping, maar vanwege de rottingslucht van de dode zondaar!
En nogmaals, wat jij hier gereformeerd noemt is de stelling van Arminius die Gomarus en de andere contraremonstranten de hatelijke voorstelling noemde! Je koppelt op deze wijze de verwerping aan het ongeloof. Dat is juist het breekijzer dat Arminius dacht te hebben gevonden. Dat laatste stukje doortrekken van de lijn van de predestinatieleer is een brug tever! Die kun je bij een toetsing met de Schrift niet terug vinden behalve door delen van de Bijbel weg te relativeren. Ik wees je daarom zo stellig op de 'Wee u' teksten. De oorzaak, den enige reden van Gods haat ligt in de zonden maar ook in het afwijzen van het genadeverbond dat het verbroken werkverbond volmaakt herstelt! Wie de Messias verwerpt door ongeloof, wordt des te zwaarder gestraft. Die worden uitgehouwen en in het vuur geworpen. Dat lees ik nergens van de heidenen die God niet kennen, ook al zullen zij zonder geloof niet behouden worden. De oordelen van ongeloof van Israël zijn de ergste die er te vinden zijn in de Bijbel. Psalm 81 is ook op ons van toepassing, op ons allemaal!
En waar schreef Gomarus dat dan? Wil ik je wel eens wijzen op de HC:
Vr.7. Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des mensen?
Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs a, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden b.
a Ge 3:1-24 Ro 5:12,18,19 b Ps 51:5 Ge 5:3 (* Ps 51:5 AV = Ps 51:7 SV)
Vr.9. Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Antw. Neen Hij a; want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen b; maar de mens heeft zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels c en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.
a Eph 4:24 b Ge 3:13 1Ti 2:13,14 c Ge 3:6 Ro 5:12
Vr.10. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antw. Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk a beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen b; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen c.
a Ge 2:17 Ro 5:12 b Ps 50:21 Ps 5:5 Na 1:2 Ex 20:5 Ex 34:7 Ro 1:18 Eph 5:6 (* Ps 5:5 AV = Ps 5:6 SV) c De 27:26 Ga 3:10
Verder de DL:
1-1. Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van den apostel: De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods (Rom. 3:19, 23). En: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6:23).
1-4. Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die het aannemen en den Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van den toorn Gods en van het verderf verlost, en met het eeuwige leven begiftigd (Joh. 3:36, Mark. 16:16).
1-5. De oorzaak of onschuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in den mens. Maar het geloof in Jezus Christus en de zaligheid door Hem, is een genadige gave Gods; gelijk geschreven is: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8). Insgelijks: Het is u gegeven in Christus te geloven (Filip. 1:29).
3/4-1. De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en van andere geestelijke dingen; in zijn wil en hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzulks geheel heilig geweest. Maar door het ingeven des duivels, en zijn vrijen wil van God afwijkende, heeft hij zichzelven van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
3/4-2. Zodanig als nu de mens geweest is na den val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur.
3/4-3. Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen en kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes.
Zal ik met meer citaten kunnen komen, maar meen dat dat overbodig zou zijn.
Beste Bert, vanuit de stelling dat er naast zaligmakende genade geen enkele andere genade wordt ervaren of zelfs kan zijn, begrijp ik dat wat je hier stelt de consequentie daarvan is. Maar dat betekent wel dat als een mens verloren gaat in ongeloof deze mense nooit genade had kunnen krijgen. En of je wilt of niet, dat is een Arminiaanse gedachte.
Dan zijn de DL dus Arminiaans????
3/4-11. Voorts, wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekering in hen werkt, zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking van denzelfden wederbarenden Geest; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen
.
En ook Paulus, in de Heilige Schrift:
30 En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.
En ook Gomarus, onder andere (die zichzelf dus, volgens jou, tegenspreekt):
HET OORDEEL DER NEDERLANDSCHE PROFESSOREN,
over
HET DERDE EN VIERDE ARTIKEL.
VERKLARING VAN HET DERDE EN VIERDE ARTIKEL.
VII.
Alhoewel het gehoor, het lezen en het overleggen, enz. des Evangelies (zonder welke de werking des geloofs niet kan zijn) door de toestemming van den vrijelijk werkenden wil kunnen geholpen en opgewekt worden, of ook door andere werkingen en overleggingen kunnen verzuimd en verworpen worden, en op die wijze de werking des geloofs kan belet worden; nochtans kan zulks niet altijd gestadig zijn; want de voornaamste oorzaak van de werking des geloofs is de genade Gods, die machtiger is dan alles, dewelke de inblijvende hoedanigheid of de deugd des geloofs gegeven heeft, en dezelve verwekt Hij door de verkondiging des Evangelies
, en door de krachtige werking des H. Geestes, en; de aanvechtingen des vleesches, der wereld, en des Satans, breidelende en bedwingende; bestiert Hij en beweegt Hij dezelve door zijne kracht, naar zijn welbehagen, om de werking des geloofs te zijner tijd voort te brengen, gelijkerwijs uit de boven verhaalde beloften des nieuwen Verbonds blijkt, mitsgaders uit verscheidene plaatsen der Schriftuur; Joh. 6:37, en 45; Fil. 2:13; Hand. 13:48; en 16:14.
JOHANNES POLYANDER.
FRANCISCUS GOMARUS.
ANTONIUS THYSIUS.
ANTONIUS WALEUS.
Dit oordeel mijner medebroederen heb ik gelezen, en vind hetzelve goed.
LUBBERTUS.
Dit tegen de stelling van de Arminianen:
VII.
De oorzaak van deze werking des geloofs is de genade Gods, niet eene almachtige (even alsof Hij het geloof in den mensch zoo wrocht, dat de wil door zijne vrijheid dezelve niet zoude kunnen wederstaan, of ganschelijk de werking des geloofs niet zoude kunnen beletten), maar die in zulk een aanzien alleen machtig is, dat ze zoetelijk door hare aanrading den mensch tot bewilling is aanlokkende, zoodat ze van den wederstaanden wil altijd alzoo kan verworpen worden, dat er nooit eenige werking des geloofs volgt; Grevinch. 320 en 321.
Klavier, wil ik je even hier waarschuwen, en op de grondslag van dit forum wijzen, namelijk de 3 formulieren van enigheid, die je onderschreven hebt.