Fjodor schreef:Ik begrijp niet wat je ermee wilt zeggen..
Als iets eenmaal misgaat, gaat het ook écht mis.
Ik zat op de fiets en bedacht opeens: "Het klopt nog steeds niet!!"
Dus nu, om alle misverstand te voorkomen:
Boek II hoofdstuk VII : 8
Dat de wet gegeven is, niet om het oude volk onder zich te houden, maar om de
hoop van de zaligheid in Christus te voeden tot op zijn komst.
8. Dat nu ons aller ongerechtigheid en verdoemenis door het getuigenis van de wet
verzegeld wordt, geschiedt niet (namelijk wanneer wij naar behoren vordering in haar
maken), opdat wij in wanhoop zouden bezwijken en, de moed opgevend in het verderf
zouden storten. Zeker, de verworpenen worden op die manier daardoor verdorven,
maar dat is wegens de hardnekkigheid van hun gemoed. Maar bij de kinderen Gods
moet de bedoeling van de onderwijzing een andere zijn. De apostel getuigt wel, dat
wij door het oordeel van de wet verdoemd zijn (Rom. 3:19), "opdat alle mond gestopt
worde, en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij". Dezelfde leert echter elders
(Rom. 11:32), dat God allen onder de ongehoorzaamheid besloten heeft, niet om hen
te vernietigen of te laten omkomen, maar opdat Hij hun allen barmhartig zou zijn. En
wel opdat ze, na de dwaze mening omtrent hun eigen kracht te hebben laten varen,
zouden inzien, dat ze alleen door Gods hand staan en staande blijven, opdat ze naakt
en ledig tot zijn barmhartigheid zouden vluchten, op haar geheel steunen, in haar zich
geheel verbergen en haar alleen voor hun gerechtigheid en verdiensten zouden
aangrijpen, welke in Christus voor allen ter beschikking is, die haar met een waar
geloof begeren en verwachten. Want God verschijnt in de geboden van de wet als een
beloner slechts van de volmaakte gerechtigheid, waarvan wij allen verstoken zijn,
maar daarentegen als een gestreng rechter van de misdaden. In Christus echter
schittert zijn aangezicht vol van genade en zachtmoedigheid, ook voor ellendige en
onwaardige zondaren.
Boek II hoofdstuk VII : 11
Dat de wet gegeven is, niet om het oude volk onder zich te houden, maar om de
hoop van de zaligheid in Christus te voeden tot op zijn komst.
11. Maar op beide taken kan toegepast worden, wat hij elders zegt, dat de wet de
Joden een tuchtmeester geweest is tot Christus (Gal. 3:24); want er zijn twee soorten
van mensen, welke zij door haar tucht tot Christus leidt. De enen, over wie wij in de
eerste plaats gesproken hebben, zijn, omdat ze te zeer vervuld zijn van vertrouwen op
hun eigen deugd of gerechtigheid, niet geschikt om de genade van Christus te
ontvangen, tenzij zij eerst van dat vertrouwen ontbloot zijn. Dus brengt de wet hen
door het leren kennen van hun eigen ellende tot nederigheid, opdat ze daardoor
voorbereid worden om te begeren datgene, wat ze reeds tevoren meenden te bezitten.
De anderen hebben een breidel nodig, om daardoor tegengehouden te worden, opdat
ze de teugels huns vleses niet zo tot losbandigheid vieren, dat ze alle streven naar
gerechtigheid geheel en al verliezen. Want waar de Geest Gods nog niet heerst, daar
koken de lusten soms zo over, dat er gevaar is, dat ze de ziel, die hun onderworpen is,
brengen tot een vergeten en verachten van God; en dat zou ook gebeuren, indien de
Heere het niet met dit geneesmiddel tegen ging. Indien Hij dus hen, die Hij tot de
erfenis van zijn rijk bestemd heeft, niet terstond wederbaart, bewaart Hij hen tot de
tijd zijner opzoeking door de werken van de wet onder de vrees, wel niet onder die
kuise en reine vrees, zoals in zijn kinderen moet zijn, maar toch onder een vrees, die
hiertoe nuttig is, dat ze tot de ware vroomheid naar de mate van hun begrip opgevoed
worden. Hiervan hebben we zoveel bewijzen, dat een voorbeeld allerminst nodig is.
Want allen, die enige tijd lang verkeerd hebben in de onwetendheid Gods, zullen
erkennen, dat dit hun overkomen is, dat ze door de breidel van de wet in een zekere
vrees en eerbied voor God gehouden werden, totdat ze, door de Geest weergeboren,
Hem van harte begonnen te beminnen.