Diogenes schreef:refo schreef:Ik begrijp je punt over het 2e gebod. Het is niet mijn bedoeling de discussies daarmee dood te slaan, maar ik bespeur 'onder ons' toch inderdaad een gouden kalf.
Natuurlijk niet een echte, tastbare, maar wel een spreken over God die Hem voor ons begrijpelijker maakt.
Ik denk dat je bedoelt dat het min of meer eigen is aan het gereformeerde geloof om de dingen van de Schrift rationeel te doordenken. Al met al is er dan sprake van een betrekkelijk rationeel doordenken op grond van de Schrift. Het kan nooit samenvallen met de wijsheid van deze eeuw.
Deze tijd kenmerkt zich echter minder in een rationeel doordenken van de dingen van de bijbel maar veelmeer een gevoelsmatige manier van verwerken. Als er als sprake is van een gouden kalf dan kan dat misschien nog veel meer betrekking hebben op de valkuil van het gevoelsmatige.
Ten diepste gaat het hier om de notie waarbij alle dingen, zowel de goede als de kwade, te herleiden zijn tot God. Het bijbelse godsbeeld is een monistisch godsbeeld. Dat blijkt in allerlei uitspraken in de Schrift waarin God de hand heeft in duistere zaken. Rom 9 werd al genoemd maar daar staat dan ook klip en klaar dat het van de hand van God was dat Farao het volk niet liet gaan en dat resulteerde dan in een gebeuren waarin God zich ten overstaan van Farao en zijn leger verheerlijkte. En dan volgt de retorische vraag: 'maar wat heeft Hij dan nog aan te merken?' Een logische vraag zou je zeggen want als God er dan ten diepste achter zit wat heeft God dan eigenlijk nog te verwijten aan het adres van Farao?
Paulus echter veegt de vraag resoluut van tafel met het antwoord: "wie zijt gij o mens dat gij God zou tegenspreken?"
De consequentie van dit gebeuren is immers dat de mens schuldig staat tegenover God!
In het Jodendom wordt er aanmerkelijk minder moeilijk gedaan over dit soort bijbelse noties. Niet dat het geen problemen zou opleveren - denk aan de Holocaust - maar dan zelfs is er de berusting. Bij de herdenking dit jaar in Westerbork sprak Rabbijn Vorst en hij besloot met de woorden: (geen letterlijk citaat) waarom heeft God dit gedaan? (hij sprak niet van toelaten) Wij weten het niet. Er rest ons niets dan Zijn grote Naam te loven! Merkwaardig genoeg sluit deze conclusie van Rabbijn Vorst aan bij die van
Rom 9:21 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? 22 En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft – 23 juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid?
Maar de Heere is niet de veroorzaker of ook toelater van het kwaad.
Integendeel.
De Heere heeft de mens goed geschapen, met het doel en met alle mogelijkheden om in Gods heerlijk licht te zijn en te blijven.
De vreselijke val van Adam en Eva in het paradijs is het gevolg van hun eigen foute keuze en foute beslissing, en kijk eens: als de Heere hen opzoekt kennelijk om hen tot berouw te brengen hoe ze reageren: eerst wegkruipen, en als de Heere dan Zelf hen opzoekt: Adam zegt : de vrouw die Gij me gegeven hebt = het is God Uw eigen schuld; dan gaat de Heere tot Eva en die reageert evenzo: de slang heeft me bedrogen. Geen inkeer tot de Heere, maar blakende en blazende vijandschap tegen Hem.
Desondanks geeft de Heere genade: de Heere Jezus is beloofd, juist uit de vrouw waar het begonnen is mis te gaan toen ze naar de slang luisterde, en Hij zal de kop van de boze vermorzelen.
Gods onmeetbare liefde tegenover wat ieder van ons is naar het woord van Paulus in de Romeinenbrief: het bedenken van ( het vlees, is : ) mij is vijandschap tegen God. Voor ieder mens geldt: IK ben daar voor verantwoordelijk,
ik alleen, niet de Heere.
Maar er is daartegenover nog krachtiger het Woord van de Heere: wend u tot MIJ alle einden der aarde, en wordt behouden. En evenzo: wie tot MIJ komt zal IK geenszins uitwerpen.
Hoezeer tevens realiteit is dat wie tot Hem komt, zal erkennen dat het de Heere is Die trok en overmocht, want als het van mij/u zelf zou moeten komen dan geldt dat ieder van ons geen enkele lust heeft om de Heere te zoeken of om in Zijn wegen te wandelen, om Zijn jurisdictie over ons leven te erkennen, en om onze vijandschap aan Hem te belijden en uit te leveren, en naar Hem te gaan om de rechtmatigheid van Zijn oordeel over ons te onderschrijven, en de ogen niet durven opheffen om Hem te smeken om volstrekt onverdiende genade.
Laat ieder van ons eens te meer de stad Verderf verlaten, en op weg gaan naar en door de Enge Poort, het smalle pad volgend, naar het Jerusalem dat boven is.
Thomas