Afgewezen, dat "zaad van Godsvrucht en beginsel van geloof" waar Calvijn over spreekt, is dat zoals het zaad in de gelijkenis van de zaaier, dat overal kan vallen?
Ja, maar dan wel in zijn uitwerking in het hart.
Die toeleidende weg begon al bij je doop.
Dan heb jij het toch over een andere toeleidende weg dan de meesten hier in deze topic bedoelen.
Als het 'ontdekte volk' (nog) geen liefde tot Christus heeft, dan zijn ze (net als iedere onbekeerde) de Heere Jezus nog steeds op het kruis aan het spijkeren. Hoe aangrijpend.
Als iemand God zoekt, is hij Jezus nog steeds aan het kruis aan het spijkeren? Zulke dingen worden in de Bijbel ook niet gezegd van mensen die Christus nog niet (echt) kennen: de blindgeborene, de Samaritaanse vrouw.
In de lijn van de grove beschuldiging aan het adres aan Donselaar wil ik Adrianus waarschuwen dat Adrianus met zijn visie mensen de troost in het leven ontneemt, omdat hij en de zijnen Christus, Die wenend Zijn best doet om mensen bij Hem te krijgen, als onbereikbaar en ontoegankelijk neer zet in de prediking.
Dat lees ik niet in de posting van Adrianus. Ik vind de ‘samenvaltheorie’ (excusez le mot) ontmoedigender.
Begrijp ik nou dat Adrianus deze tekst een samenvalstheorie noemt?
Johannes 5:12 Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.
Maar wanneer ‘heb’ je de Zoon? Is deze tekst bedoeld om zoekende mensen om de oren te slaan? Dat geloof ik niet. Als Christus ‘de Zijnen tot Zich trekt’ (een uitdrukking van Calvijn), dan is dat een proces, dat wel eindigt bij het kennen en aannemen van Christus, maar daar niet mee begint!
Het is altijd de gereformeerde leer geweest dat de Heilige Geest eerst brengt tot een overtuiging van zonde.
Altijd ‘de’ gereformeerde leer geweest? Wel een erg massieve uitspraak. Zoals ik al zei, gaat iemand als Calvijn bijv. hier heel beweeglijk mee om.
Twee citaten:
1. (comm. Matth. 11:28 ): “Hoewel deze tot de gemeenschap aan Christus’ genade zo noodzakelijke voorbereiding de mens geheel en al verbrijzelt, moeten wij haar nochtans als een genadegave van de Heilige Geest aanmerken; want zij is een beginsel van bekering, dat niemand zich door eigen kracht geven kan.” Een beginsel van bekering, maar zonder ‘leven’, omdat zo iemand de Zoon van God niet zou ‘hebben’?
2. (comm. Joh. 7:37, 38 ): “Het is dus het werk des Geestes om te maken, dat wij Zijn genade begeren. Geen anderen worden door Christus geroepen tot het verkrijgen van de rijkdommen des Geestes dan zij, die van verlangen daarnaar branden.”
Is dat dan een ‘zondige’ begeerte (want het gaat hier kennelijk om mensen die de genade nog niet ontvangen hebben)? Dat kun je toch niet volhouden.
Tot slot:
Ik ben jarenlang een echte diehard geweest op het gebied van ‘geen leven voor de rechtvaardigmaking’. Ik ging de discussie met ds. Moerkerken aan en zo.
Wat mij in de loop der jaren steeds duidelijker werd, is dat dit standpunt niet houdbaar is. Wie het ‘verbroken hart en de verslagen geest’ buiten het geloof plaatst, en wie durft stellen, dat het vragen naar God en een zoeken van Hem, in feite ‘zonde’ is (want alles wat niet uit het geloof is, is zonde), moet wél weten wat hij doet.
Iemand als Woelderink gaat heel wat genuanceerder met deze materie om. Ik geef de woorden van W. weer:
Zóó consequent wordt deze gedachte (geen leven voor de rechtvaardigmaking Afg.) doorgevoerd, dat men durft te breken met wat eeuwen lang tot het gemeen geloof van Gods Kerk heeft behoord en de stelling durft te poneeren, dat vóór het oogenblik, waarin de mensch zich bewust de gerechtigheid van Christus door God ziet toegewezen, hij dood was, geheel en al dood, en dat door die toerekening voor het eerst de mensch tot nieuw leven wordt verwerkt.
De droefheid over de zonde, het verlangen en het gebed om genade, honger en dorst naar Christus, mogen als voorbereidende werkingen niet geheel geloochend worden, men wil hier toch niet van een waarachtige verandering en levendmaking van den zondaar gesproken zien. Zelfs gaan sommigen zóó ver, dat zij deze geestelijke werkzaamheden voor zeer ongeestelijke pogingen houden om zich zelf overeind te houden, ja, de honger en dorst naar Christus’ gerechtigheid is voor hen niet anders dan een poging om zichzelf met Jezus op den been te houden, een trachten om aan het oordeel Gods te ontkomen.
(…)
Wie het wondere werk des Heiligen Geestes in de verbreking van een zondaarshart niet met eerbied en vreeze weet te aanschouwen als een vrucht, die uit den doodenakker van het menschenhart niet tot in der eeuwigheid van zelf zal opspruiten, moet met zijn onheilige handen niet grijpen naar het heilige werk der bediening des Woords (…).