refo schreef:
Wat jij hier leert is een soort omgekeerd Remonstrantisme. In de plaats van 'ik kan zelf ook nog wel wat', komt 'ik kan niets, maar daar moet ik het mee eens worden'.
De meelevende kerkmens kan het niets schelen hoe zo'n wedergeboorte zal verlopen. Als het maar gebeurt. Een eenzijdig Godswerk? Uitstekend, wilt U alstublieft beginnen?
We zullen een woordje hierop proberen te zeggen. Het heeft me geraakt, en bedroefd.
Maar toets het aan het Woord. Is het waar of is het niet waar? Het is een rechtvaardige eis van God. Maar de praktijk is, naar Gods Woord, dat de mens van deze leer afkerig en vijandig is. Let eens op wat Stefanus sprak tegen die Schriftgeleerden. Toen hij hun door de Heilige Geest de waarheid omtrent hen zei bersten hun harten. Eerst overtuigde hij hen van hun voorrecht voor die vrome mensen waar hij zich voor moest verantwoorden. Hij sprak over de trouw en liefde van God. Dat ging nog wel. Maar dan begint hij ook de waarheid toe te passen. Als hij hen wijst op wie zij zijn, als een bevoorrecht volk, waarvan zij de geestelijke leidslieden waren: “Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen”, en dan verwijst hij weer naar de Schrift, hij raakt hun heilige tempel aan! En dan wijst hij op wie zij zijn, het volk van Israël en hun geestelijke leidslieden, waar de Heere zo onuitsprekelijk goed voor was geweest, dan kunnen ze de vijandschap niet meer inhouden. Kom de godsdienst niet te na, want dan ontsteekt men. Als we leren dat de mens dood ligt en niets kan, en als de Heere welmenend roept: Bekeert u, waarom zoudt gij sterven! Dan gaat de godsdienst aan het werk en ze vinden het snel, zonder te veel strijd. En, dat gaat samen, ze veroordelen degene die het niet durft te stelen en niet grijpen kan zoals zij. Want ze wensen dat ieder zo gelooft als zij, en die ‘ongelovevige fijnen’ moeten hun eens naar zichzelf kijken! Die hebben overal kritiek op en nemen mijn godsdienst niet over.
Maar... als we het echt geleerd hebben, dan moeten we echt ongeveinsd leren zeggen: Ik ben een vijand van God, ik zal nooit naar U vragen, nooit naar U zoeken, want aan de kennis van Uw wegen heb ik geen lust. Kijk maar of dit niet de waarheid is. Wat doet de mens? Hij gaat godsdienstig worden en denkt voor God aangenaam te zijn als hij uiterlijk de wet houdt. Maar dat deed die rijke jongeman ook. En... Jezus beminde hem zelfs. In het uitwendig leven naar Gods wil is iets goeds, maar dat kan de eeuwigheid niet verduren. Dan moet er meer zijn. De gerechtigheid van Jezus, die een volkomen gerechtigheid heeft verworven voor Zijn Kerk moet ons toegepast en toegerekend worden. Dat kunnen we niet stelen, wat wij stelen op geestelijk gebied moeten we zeker weer inleveren. Kort: De mens is van nature een vijand van God, en de vrome mens denkt dat het nog wel meevalt, want hij ziet niet verder. Dat kan hij ook niet, want daarvoor moeten de ogen door Gods Geest geopend worden. De farizeeën zeiden dat eens in het openbaar: Zijn wij dan ook blind? Dan mogen jullie strijden en bestrijden, maar zien jullie dan wat jullie uiteindelijk bestrijden!? God is een jaloers God op Zijn eer, en Hij zal Zijn eer aan heen ander geven. Daarom verklaar me dan wat hier op deze leer tegen is? Wat dit is de leer die onze belijdenis leert, die onze vaderen op de brandstapels bracht en die ons....ja... wat zal er met het overblijfsel gebeuren? Wat zullen de kerkelijk leidslieden ons eens aandoen? Vergelijk Stefanus maar weer. Het zal een zeer benauwde tijd worden waar er voor dat overblijfsel geen plaats meer zal zijn. Dit is de Waarheid, en daar hopen we bij te blijven, maar dan lees ik ook: Wie zal er staande blijven, als de uitverkoreren nog verleidt zouden worden, indien dat mogelijk was! Want bij God is het wel vast, maar wij moeten vast gehouden worden. Hopelijk behgrijpt u wat er ook in onze Gereformeerde Gemeenten vanouds is geleerd.
Lees eens wat de profeet Jeremia schreef onder het oordeel: Ze hadden het niet geloofd, en hem tot zwijgen willen brengen. Een zeer droeve klacht, want zijn eigen volk stond tegen hem op, omdat hij de Waarheid zei. Is het nu anders? En zal niet deze waarheid net zo met (soms bedekte) haat en, zo het mogelijk was, de mond te snoeren, bejegend worden? Gods Woord is tot lering:
Hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden, zij, die groot was onder de heidenen, een vorstin onder de landschappen, is cijnsbaar geworden. Zij weent steeds des nachts, en haar tranen lopen over haar kinnebakken; zij heeft geen trooster onder al haar liefhebbers; al haar vrienden hebben trouwelooslijk met haar gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden.
Juda is in gevangenis gegaan vanwege de ellende, en vanwege de veelheid der dienstbaarheid; zij woont onder de heidenen, zij vindt geen rust; al haar vervolgers achterhalen ze tussen de engten.
De wegen Sions treuren, omdat niemand op het feest komt; al haar poorten zijn woest, haar priesters zuchten: haar jonkvrouwen zijn bedroefd, en zij zelve is in bitterheid.
Haar tegenpartijders zijn ten hoofd geworden, haar vijanden zijn gerust; omdat haar de HEERE bedroefd heeft, vanwege de veelheid harer overtredingen; haar kinderkens gaan henen in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders.
En van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan; haar vorsten zijn als de herten, die geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers.
Jeruzalem is, in de dagen harer ellende en harer veelvuldige ballingschap, indachtig aan al haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des tegenpartijders valt, en zij geen helper heeft; de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen.
Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd.
Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.
De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden.
Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben.
Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.
Van de hoogte heeft Hij een vuur in mijn beenderen gezonden, waarover Hij geheerst heeft; Hij heeft voor mijn voeten een net uitgebreid, Hij heeft mij achterwaarts doen keren, Hij heeft mij woest en ziek gemaakt den gansen dag.
Het juk mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op mijn hals geklommen; Hij heeft mijn kracht doen vervallen; de HEERE heeft mij in hun handen gegeven, ik kan niet opstaan.
De Heere heeft al mijn sterken in het midden van mij vertreden; Hij heeft een bijeenkomst over mij uitgeroepen, om mijn jongelingen te verbreken; de Heere heeft de wijnpers der jonkvrouw, der dochter van Juda, aangetreden.
Om dezer dingen wille ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is; mijn kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft.
Sion breidt haar handen uit, daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob geboden, dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn; Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen.
De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond wederspannig geweest; hoort toch, alle gij volken, en ziet mijn smart; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan.
Ik riep tot mijn liefhebbers, maar zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken.
Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; van buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood.
Zij horen, dat ik zucht, maar ik heb geen trooster; al mijn vijanden horen mijn kwaad; en zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt; als Gij den dag zult voortgebracht hebben, dien Gij uitgeroepen hebt, zo zullen zij zijn, gelijk ik ben.
Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, en doe hun, gelijk als Gij mij gedaan hebt vanwege al mijn overtredingen; want mijn zuchtingen zijn vele, en mijn hart is mat.