GJdeBruijn schreef:@Bert: Waarom ervaar je mijn bijdragen als aanval? Ik vraag slechts hoe jullie met het door mij geschetste gegeven van niet kunnen onderscheiden van zijn en schijn bij de kleingelovigen omgaan. Dit naar aanleiding van eerst uitgelegd te hebben waarom de GerGem geen bewijs van 'echt geloof' eis. En uit andere posts kun je opmaken dat ik nooit gezegd heb dat de GerGem zegt dat waar geloof niet nodig is. Maar omwille van de kleingelovige mogen we nooit het principe vergeten dat het onkruid niet uitgetrokken mag worden om het tarwe niet mee uit te rukken. En tevens om de doodstaat te benadrukken waar een wonder nodig is waar het geloof uit voortkomt. Dat wonder gaat in de ervaring door het onmogelijke heen. Dat leren toch alle zich gereformeerd noemende kerken!?
Dit was dus de onderbouwing van mijn standpunt, waar jij tegen ageerde. Daaraan koppelde ik vervolgens de vraag hoe dan bij jullie deze problematiek wordt 'ondervangen', zonder daarmee een oordeel te vellen over jullie kerk en leer.
Dus nogmaals: Hoe voorkomen jullie dat de kleingelovige moedeloos wordt van een voorwaarde van eigen geloof als het ware te belijden?
Want dat is nu net de strijd waar zo iemand geen zwarigheden maar bemoedigingen nodig hebt. Of te wel: Daarvoor moet het avondmaal gebruikt kunnen worden. En daar is belijdenis voor nodig.
Ik weiger vooralsnog een standpunt in te nemen waarbij de mogelijk misbruiker van deze 'ruimte' (de hypocriet) bepaalt wat de praktijk is. Wetende dat het ware geloof in eigen beleving vaak zo onwaar is en het meest stellige geloof zo vaak bouwen op eigen gerechtigheid en gevoelens is. Daarom kenmerkt de prediking van de GerGem zich ook door separerende en ontdekkende toepassingen waar iedere hoorder zich kan spiegelen en op kan maken of hij bouwt op de Christus der Schriften of op een messias volgens eigen perceptie. Dat ligt dus voor de hoorder.
Dit kun je terugvinden in heel de nadere reformatie, de puriteinen en reformatoren.
De belijdenis van het geloof van de kerk als geheel is die in volle verzekerdheid.
De belijdenis van het individuele jonge dooplid die tot de tafel des Heeren wenst te gaan wil komen is het belijden dat dát geloof het enige is dat persoonlijk, voor haar of hem tot eeuwig heil is.
Er zit daarbij een spanning tussen van de opwas van het geloof. Dat moet zo blijven.
Dat is inherent aan de aard van het geloof dat opgroeit onder heftige bestrijding en onderhouden wordt door het werk van de Heilige Geest in harten van dode zondaren.
Bert, zou je hier inhoudelijk op willen ingaan zonder direct in het algemeen de praktijk te veroordelen? Laten we eerst die onderbouwing eens bespreken en zien of we hetzelfde probleempunt onderkennen.
Waarom ervaarde ik je bijdrage als aanval? Omdat die op een aanvallende wijze gepresenteerd werd. Jij stelde namelijk dat wij geen recht gereformeerde visie hadden op de doodstaat van de mens in dogmatiek en praktijk, in pastoraal werk en prediking. Daarom zei ik, neem en lees. Leer eerst wat onze kerken leren, dan kun je alsnog kritiek oefenen. Maar die kritiek kan van alles zijn, maar niet op het gebied van een lochening van de doodstaat van de mens.
De GerGem eist geen bewijs van een waar geloof. Daar heb ik ook nooit om gevraagd, noch dat geeist. Wij zoeken ook geen bewijs van een waar geloof. Alleen God kent de harten, en eist waar geloof. Maar de kerkenraad heeft toch, mijns insziens, de plicht te vragen of de kandidaat voor belijdenis, met de vraag van de HC, Christus als zijn enige troost bevindt. Dan kan het een antwoord krijgen, met DL1/16, dat men nog niet die volle verzekerdheid heeft, maar toch met biddend opzien daarnaar streeft. Maar dat is heel wat anders, dan wat de praktijk! is in veel kerken (niet noodzakelijk GerGem!) waar men openlijk belijdt geen kennis aan Christus te hebben, maar een belijdenis doet van de hoofdkennis, in plaats van hartkennis. Een historisch geloof dus. Ook is de functie van geloofsbelijdenis niet, om de huichelaars buiten te houden. Huichelaars weten van zichzelf hun doodstaat, maar willens en wetens gaan ze daar tegenin, en willen de schijn hebben anders te zijn dan ze zijn. Daartegen heeft de kerkenraad geen middelen, dan alleen soms de kerkelijke tucht, als ze een ergerlijk leven leiden.
Maar, heb dit ook al eerder gezegd, juist de kleingelovige MOET belijdenis doen. Zodat hij in zijn geloof gesterkt kan worden door alle middelen daartoe van God gegeven, in het bijzonder des Heeren Avondmaal.
Het geloof van iemand die openlijk bekend niet in Christus te zijn, wordt niet gesterkt of gevorderd door zo iemand als lidmaat aan te nemen. Zulken worden eerder in slaap gesust. Ze kunnen rustig als ongelovigen met de gemeente meeleven dan, en de prediking ter informatie naast zich neerleggen. We hebben het weer goed gehoord vanmorgen. Tijd nu om koffie te drinken.
Hoe te voorkomen dat een kleinmoedige moedeloos wordt? Ten eerste, door hem te wijzen op het kruis van Christus, waar Hij als de Middelaar van al degenen Hem van de Vader gegeven, het grote liefdeoffer gegeven heeft voor onze zonden. En door de kleingelovige toegang te verlenen tot des Heeren Avondmaal, tot zijn troost. En door de troost in de prediking en het pastoraal werk.
Over de geschiedenis op dit punt gesproken, zoals ik al veel eerder in dit onderwerp gepost heb, is het altijd de mening van de reformatie en de vaders geweest, dat zulks een belijdenis van een waar geloof is, met als enig voorwerp dat men toegang kreeg tot des Heeren Avondmaal. Dat is veranderd tijdens de remonstrantse twisten. Zo kwam ook de staat met de eis op de synode van Dordt 1578 dat men niet naar iemands geestelijk staat ondervragen mocht, maar alleen naar leer en leven. Die eis werd niet ingewilligd door de synode, maar het is langzamerhand toch de praktijk geworden. Maar van het begin af was het niet zo. Lees Micronius daar over. A'Lasco ook. Voetius...
http://www.kerkrecht.nl/main.asp?pagety ... bitem=4375
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.