KDD schreef: ↑Vandaag, 00:10
Rido91 schreef: ↑Vandaag, 00:01
Waar lees je in de Bijbel (als het om bekering gaat): wacht maar op genade ?
Voor sommigen overbodige teksten maar voor anderen realiteit:
Ik heb den HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot mij geneigd, en mijn geroep gehoord. En Hij heeft mij uit een ruisenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt.
Matthew Henry: over dit vers:
I. De grote benauwdheid en ellende, waarin de psalmist was gekomen. Hij was neer gedompeld in
een ruisenden kuil van het verderf uit het slijk van de modderpoel, vers 3, waar hij zich niet zelf uit
kon opwerken en waarin hij al dieper en dieper wegzonk. Hit spreekt hier noch van
lichaamskrankheid noch van beledigingen hem aangedaan door Zijn vijanden, en daarom hebben wij
reden te denken dat hij aan innerlijke onrust leed, in benauwdheid van ziel was, en dat was nu zijn
zwaarste leed. Neerslachtigheid van gemoed onder de bewustheid van het verbergen van Gods
aangezicht, en twijfeling en vrees omtrent de eeuwigen staat, dat zijn inderdaad een ruisende kuil en
modderig slijk, en zij zijn dit voor menig dierbaar kind van God geweest.
ll. Zijn ootmoedig wachten op God en zijn gelovige verwachtingen van Hem in deze diepten"Ik heb
de Heere vurig verwacht, vers 2. Wachtende verwacht ik, zo luidt de grondtekst. Hij verwachtte
van niemand anders hulp dan van God, de hand, die scheurt, moet genezen die wondt moet
verbinden, Hosea 6:1, want anders zal het nooit geschieden. Van God verwachtte hij hulp, en hij
twijfelde er niet aan of te bestemder tijd zou die hulp komen. Er is in God kracht genoeg om de
zwakst en te helpen, en genade genoeg om de onwaardigsten te helpen, de onwaardigsten van al Zijn
volk, die op Hem betrouwen. Maar hij wachtte geduldig, hetgeen aanduidt dat de hulp niet spoedig
kwam; toch twijfelde hij niet of zij zou komen, maar besloot om te blijven geloven, en hopen en
bidden totdat zij kwam. Zij, wier verwachting is van God, kunnen verwachten met verzekerdheid,
maar moeten verwachten met geduld. Dit nu is zeer toepasselijk op Christus. Zijn
doodsbenauwdheid in de hof en aan het kruis duurde lang, werd verlengd, en het was een ruisende
kuil en modderig slijk. Toen was Zijn ziel ontroerd en geheel bedroefd tot de dood toe, maar toen
bad Hij: Vader, verheerlijk Uw naam; Vader verlos Mij, toen bleef Hij vasthouden aan Zijn
betrekking tot Zijn Vader, "Mijn God, Mijn God" en aldus heeft Hij geduldig op Hem gewacht.
III. Zijn troostrijke ervaring van Gods goedheid jegens hem in zijn benauwdheid, die hij vermeldt tot
eer van God en tot aanmoediging van hemzelf en van anderen.
1. God verhoorde zijn gebeden; Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. Zij, die
geduldig wachten op God, kunnen wel lang moeten wachten, maar zij zullen niet tevergeefs wachten.
Onze Heere Jezus "werd verhoord uit de angst," Hebreeën 5:7 Ja, Hij was er zeker van dat de
Vader Hem altijd hoorde.
2. Hij bracht zijn vrees tot zwijgen, deed de beroering van zijn geest tot bedaren komen en gaf hem
vrede des gemoeds, vers 3 "Hij heeft mij opgehaald uit die ruisenden kuil van vertwijfeling en
wanhoop, dreef de wolken uiteen en deed Zijn licht helder schijnen in mijn ziel met de verzekering
van Zijn gunst, en dat niet alleen, maar Hij heeft ook mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij
heeft mijn gangen vastgemaakt. Zij, die onder de macht zijn geweest van Godsdienstige
zwaarmoedigheid en door Gods genade verlichting hebben verkregen, kunnen dit met dankbaarheid
op zichzelf toepassen, zij zijn uit de ruisenden kuil opgehaald. De zegen wordt voltooid door het
stellen van hun voeten op een rotssteen, waar zij vaste grond vinden om op te staan; enzo zijn zij nu
even opgeheven door de hoop op de hemel als zij tevoren ter neergeslagen waren door de vrees
voor de hel. Christus is de rotssteen, op welke de arme ziel vast kan staan, en op wiens
middelaarswerk tussen ons en God wij een vaste hoop kunnen bouwen. Hij wordt voortgezet door
het vastmaken van hun gangen. Waar God een vaste hoop heeft gegeven, verwacht Hij een
gestadige, regelmatige wandel; en als dit de gezegende vrucht er van is, dan hebben wij reden om
met grote, diep gevoelde dankbaarheid de rijkdom en de kracht van Zijn genade te erkennen.
3. Hij vervulde hem met blijdschap, zowel als met vrede in het geloven, en Hij heeft een nieuwlied
in mijn mond gegeven, mij reden gegeven om mij te verheugen, en een hart om mij te kunnen
verheugen. Hij was, als het ware, in een nieuwe wereld gebracht, en dat vulde zijn mond met een
nieuw lied, met lof voor onze God; want tot Zijn lof en Zijn eer moeten al onze liederen gezongen
worden. Nieuwe goedertierenheden, inzonderheid de zodanige, die wij nooit tevoren ervaren
hebben, eisen nieuwe liederen. Dit is van toepassing op onze Heere Jezus, in Zijn ontvangen worden
in het paradijs, Zijn opstanding uit het graf en Zijn verhoging tot de vreugde en de heerlijkheid, die
Hem waren voorgesteld, was Hij opgehaald uit de ruisenden kuil, op een rotssteen gesteld, en werd
een nieuw lied in Zijn mond gegeven.