liz boer schreef:GGotK schreef:liz boer schreef:GGotK schreef:Op pagina 22 wordt de term schuldbrief ter sprake gebracht en we zijn na ruim een dag 10 pagina's verder. Kan iemand in 1 regel duiden waar de meer of mindere aversie tegen het woord schuldbrief op gebaseerd is?
De aversie is niet tegen het woord schuldbrief, ook niet tegen zondekennis,
maar tegen dat je eerst de schuldbrief thuis moet krijgen en dan pas naar de Heere Jezus mag gaan, de reacties zijn dan ook dat we met zo min mogelijk zondekennis toe willen ed.
we gaan de rotonde niet nog eens rijden natuurlijk.
Ik weet niet of het zo gezegd of bedoeld is door iemand. Het is wel een Bijbels gegeven dat ondanks alle liefelijke nodigingen/oproepen/vermaningen, die tot een ieder van ons komen, er niemand naar de Heere Jezus gaat.
Marcus 2 14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.
Mooi wat Matthew Henry hierover schrijft.
Markus 2:13 - 17
II. Zijn roeping van Levi, dezelfde als Matthéüs, die plaatshad in het tolhuis te Kapernaüm,
waarnaar hij ook een tollenaar genoemd wordt. Zijn plaats was aan de zijde van het water, en
daarheen ging Christus om hem te ontmoeten en hem krachtdadiglijk te roepen. Deze Levi
wordt hier gezegd de zoon te zijn van Alfeus, of Kleopas, de man van die Maria, die na
verwant was aan de maagd Maria. Indien dit zo was, dan was hij een eigen broeder van
Jakobus de kleinere, en van Judas, en van Simon Kananites, zodat dan vier broeders apostelen
zijn geweest. Matthéüs was waarschijnlijk een losbandig, verkwistend jongmens geweest,
want anders zou hij, een Jood nooit een tollenaar zijn geworden. Maar Christus riep hem om
Hem te volgen. Paulus, hoewel een Farizeeër, is een der voornaamste zondaren geweest, en
toch werd hij geroepen om een apostel te zijn. Door Christus is er bij God vergeving voor de
grootste zonden en genade om de grootste zondaren heilig te maken. Matthéüs, die een
tollenaar geweest is, is een evangelist geworden, de eerste, die de pen op het papier zette en
het leven van Christus het uitvoerigst heeft beschreven. Grote zonde en ergerlijkheid voor de
bekering zijn geen hinderpalen voor grote gaven van verstand en gaven der genade na de
bekering, ja God kan er zelfs te meer door verheerlijkt worden. Christus is hem door zijn
roeping voorgekomen. Voor genezingen van het lichaam werd Hij gewoonlijk gezocht, maar
in deze geestelijke genezingen werd Hij gevonden van hen, die Hem niet zochten. Want dat is
het grote kwaad en gevaar van de ziekte der zonde, dat zij, die er door aangetast zijn, niet
begeren gezond gemaakt te worden.
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.