memento schreef:Het grote probleem is, dat de meesten hier uitverkiezing en verbond gelijktrekken. Dan moet je wel tot het semi-baptistische standpunt komen (iets wat Calvijn goed gezien heeft in het stukje wat ik citeerde, en waar hij dus terecht sterk tegen waarschuwde), dat uiteindelijk het verbond alleen waarde heeft voor de uitverkoreren. De Bijbelse gegevens uit het OT wijzen echter niet die kant op. Daar zijn we:
1. God verkiest 1 volk, en sluit met hen een verbond
2. Dat verbond staat open naar buitenaf, het is naar buiten toe niet absoluut dichtgetimmerd (hoewel de deur maar op een kier staat). Wie zich aansluit bij het volk Israel wordt besneden. Dienstknechten en dienstmaagden. Maar ook de buitenlander die bij Israel wonen gaat wordt ingelijfd.
3. Alle kinderen (jongetjes) moesten besneden worden. Het geloof van de ouders speelt hierbij geen rol. Ja, in de late profeten zien we dat God zelfs mensen uit een volk wat al generaties lang is afgedwaald (sommigen zelfs onbesneden?) aanspreekt in termen als "mijn vrouw".
4. Ondanks termen als "mijn vrouw", is niet alles Israel wat Israel genoemd wordt, wordt niet een ieder behouden die in het verbond is.
Nu zijn er een aantal mogelijkheden om die spanningen die deze teksten opleveren op te lossen:
1. Uitverkiezing en verbond gelijktrekken, namelijk: het verbond is alleen voor de uitverkorerenen, de overigen worden wel gedoopt maar zijn niet echt in het verbond en hebben er dus ook niets aan. Het gevolg is dat de doop ondergewaardeerd wordt: de doop betekend voor de ongelovigen niets. Het bezwaar hier tegen is, dat het geen recht doet aan de teksten waarin God juist afhoererenden (waarvan sommigen de dienst des Heeren niet meer gekend hebben, maar in afgoderij waren opgegroeid) aanspreekt als "mijn vrouw" en soortgelijke sterke verbondstermen.
2. Uitverkiezing en verbond kan nog op een andere manier gelijkgetrokken worden, namelijk: het verbond is alleen voor de uitverkorenen, dus iedereen die gedoopt wordt is in het verbond en dus uitverkoren. Dit is een overschatting van het verbond. Het bezwaar hiertegen is, dat het geen recht doet aan de werkelijkheid dat niet alles Israel was wat Israel genoemd werd.
3. Het verbond is breder dan de uitverkiezing. God gebruikt het verbond als middel om Zijn uitverkiezing te verwerkelijken. En wel op zo'n manier dat niet iedereen die in het verbond opgenomen wordt, uitverkoren is, maar ook weer zo, dat het verbond toch grote zekerheid heeft en niets afdoet aan Gods betrouwbaarheid. In het verbond worden de beloften aangeboden aan allen, hetgeen onder de werking van de Geest geloofd en gehoorzaamd wordt en zo tot vervulling komt in degenen die van eeuwigheid uitverkoren zijn.
En zo zijn er nog meer oplossingen te bedenken. Maar de eerste 2 wil ik duidelijk afwijzen, omdat zulks respectievelijk een onderschatting of overschatting van het verbond inhoudt. Waarmee dus heel duidelijk 1 van de 2 Bijbelse lijnen genegeerd wordt.
Tja..
*Punt 3 geeft meteen al de moeilijkheid voor iemand met jouw standpunt aan. Als je deze Oud Testamentische situatie wilt overzetten naar het nieuwe verbond dan moet je dat eigenlijk ook met dit punt 3 doen. En wanneer je dat doet, dan wijk je overduidelijk af van onze gereformeerde vaderen.. Tenminste, voorzover ik weet. En anders ben ik benieuwd waar dat over de nieuw testamentische kerk geleerd wordt. Het lijkt me stug dat iemand als Calvijn zo ver gaat.
*Punt 4 geeft al aan dat God die Zijn vrouw aanspreekt als niet Zijn vrouw. Zie hiervoor bijvoorbeeld heel duidelijk Hosea 2. Daar geeft God al onder het OT aan dat de ongelovigen eigenlijk helemaal geen vrouw zijn, ook al noemt Hij ze misschien zo op andere plaatsen. Ik denk dat dat bij de gratie van gelovige voorgaande generaties is.
*Punt 1 kan ook nog anders weergegeven worden. Dan is de doop voor de ongelovigen nog steeds een aanbod van genade. Zie Romeinen 2:25-3:2. Dan is het meteen niet meer zo ondergewaardeerd als jij het noemen wilt. Zo geeft het de mogelijkheid voor de uiterlijke benaming 'Mijn vrouw', maar ook voor de innerlijke benaming 'niet Mijn vrouw'. (Hoewel je je kan afvragen of de uiterlijke benaming 'Mijn vrouw' onder het nieuwe verbond nog bestaat voor mensen die tot het verstand gekomen zijn).
*Punt 2 verdedigt niemand hier. Er wordt enkel gezegd dat de gedoopten allen in de positie van gelovigen staan, of voor gelovigen gehouden worden.
*Punt 3 maakt van het verbond een aanbod van genade. Punt 1 heeft die mogelijkheid ook. Maar punt 1 doet ook recht aan teksten als Hebreeën 8 en 10 waar het verbond duidelijk als meer dan een aanbod van genade gezien wordt. Denk ook aan Galaten 3 en 4.
Zo kunnen we denk ik de drie punten gewoon samen nemen:
1. In wezen is het verbond (en dus de doop) enkel voor de uitverkorenen (Heb 8 en 10, Rom 9).
2. De kinderen van gelovigen moeten voor gelovigen gehouden worden.
3. Zij die niet geloven, en dus de eigenlijke betekenis van het verbond en de doop mislopen, hebben met de doop nog steeds de Woorden Gods ontvangen. Hun ongeloof doet het geloof van God (aanbod van genade) niet teniet.