-DIA- schreef:Upquark schreef:Een vraag over dit zgn 'doodlijkst tijdsgewricht': ik zie deze uitdrukking wel vaker op het forum gebruikt worden, en ben benieuwd wat hier nu precies mee bedoeld wordt.
Ik kom de uitdrukking eigenlijk alleen tegen in de berijming-1773 van het genoemde psalmvers 116:5, wat blijkbaar een berijming is van de bijbelverzen 8 en 9:
8 Want Gij, HEERE! hebt mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen der levenden.
Nu betekent 'tijdsgewricht' volgens het woordenboek gewoonweg 'tijdvak' of 'periode'. Wat is dan een dodelijk(st) tijdsgewricht?
Ik zal proberen er IETS van te zeggen. Maar ik kan er slechts over
spreken, en niet eruit.
Begrijp je?
Je komt 'dood'lijkst tijdgewricht' ook niet tegen in de Bijbel.
Wel de zaak zelf.
Denk aan Psalm 143 en op veel andere plaatsen:
Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend.
Zij hebben mij een strik verborgen op den weg, dien ik gaan zou.
Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende,
er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.
De berijmde psalm zegt het iets anders:
'k Wou vluchten, maar 'k kon nergens heen,
Zodat mij dood voor handen scheen,
En alle hoop mij gans ontviel,
Daar niemand zorgde voor mijn ziel...
Jona ook in zijn gebed, naar aanleiding waarvan ik het eigenlijk zei:
Want GIJ had mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de
stroom omving mij; al UW baren en UW golven gingen over mij heen.
Ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor UW ogen; nochthans zal ik de tempel
UWER heiligheid weder aanschouwen. De wateren hadden mij omgeven
tot de ziel toe. de afgrond omving mij. Het wier was aan mijn hoofd
gebonden.
Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde
waren om mij heen in eeuwigheid; (dan de wending!) maar GIJ hebt mijn
leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!
We zullen het er allen wel over eens zijn (hoop ik) dat aan het Recht van God
genoeg moet geschieden.
Zonder dat de Rechter vrij spreekt zullen we God niet kunnen ontmoeten. Want
-en dat besef wordt minder en minder- anders is God en Verterend Vuur, bij
Wie niemand wonen kan.
Dus er moet genoeg gedaan worden aan dat Recht. OF in de TIJD, OF in de
EEUWIGHEID... Als we het hier in de tijd niet verliezen van God zal Gods
Recht in de eeuwigheid op ons branden. Dan zal dat Recht zijn loop hebben in
de eeuwigheid zonder eind...
Het dood'lijkst tijdgewricht wordt mee bedoeld (kort gezegd) wat al Gods
kinderen leren kennen: Verloren gaan om behouden te worden. Het Recht moet
worden voldaan. Daar valt de ziel God in toe. Ik denk weer aan dat gedicht:
Als onder 't heilig Recht, de ziele niet meer vecht...
In dat tijdsgewricht wordt een zondaar het met God eens. Dan kan God
geen kwaad meer doen. Dan is de hel verdiend. En dan verwacht ik ook niet
anders dan de hel. Het zijn zaken die beleefd moeten worden om eruit te kunnen
spreken. Dan wordt de hel ook waarheid, want wie de hel hier niet gekend
heeft moet de hel wel eeuwig aandoen.
Wat ik nog wil opmerken is dit:
Wie dit heeft meegemaakt zal niet klakkeloos het woord hel gebruiken, want
hij weet wat het is... Er zijn er ook, die zwaar over kunnen komen, en met
het woord hel schermen of het...
Nee, dat is juist een teken dat ze niet beseffen waar ze het over hebben...
Ieder kind van God leert toch iets van de hel kennen. Ze komen aan de poorten
der hel, maar daar komen ze niet in. Dan het dood'lijkst tijdgewricht! Als de
zondaar denkt weg te zinken in de eeuwige verlorenheid, en hij het met
God eens is, dáár is dat tijdsgewricht: Dan treedt Christus tussen, daar wordt
de Borg ontsloten: IK WIL NIET DAT DEZEN IN HET VERDERF NEDERDALEN;
IK HEB VERZOENING GEVONDEN. Daar treedt Jezus naar voren als de Borg
voor Zijn kind. Dit is een zaak die nooit lang kan duren. In deze benauwheid
zal een mens niet lang kunnen zijn. Daarom ook bij het naderen van de
poorten der hel is daar -wat ze nimmer meer verwachtten- de Persoon van de
Middelaar... Weinig mensen, ook weinig waren kinderen kinderen Gods,
die het bevindelijk nog kunnen vertellen. En waar het leven er is, zal het leven
dat ook toestemmen.
Er is heel veel over te zeggen, maar ik blijf bij een wat theoretische uitleg.
Wie voor de zaak staat zal het slechts in de consciëntie en overtuiging van
de Waarheid en heiligheid Gods kunnen toestemmen. Gods kind dat er voor
staat zal benauwdheid en droefenis kennen. (Psalm 116). Het is niet slechts
benauwdheid, maar omdat het Gods werk is is er ook de droefenis... Dat
is anders als enkel benauwdheid en vrees voor de hel.
Ik denk dat ik afdwaal; ik ben ook geen leraar in Israël... Maar deze zaak
is wel noodzakelijk te kennen. Onder vele voorbeelden is die in de Schrift te lezen.
En de Schrift wordt de bevinding van de Kerk, en de Kerk krijgt de bevinding
uit de Schrift...
Laten we het hierbij laten. Laten we de zaken zoals zij in de bevinding van de
Kerk van alle eeuwen is geleerd niet verachten. Weinig mensen zulen het nog
aanvaarden. Anderzijds, er is sinds de zondeval nooit een tijd geweest dat de
mensen het konden aanvaarden... Die het wel aanvaarden soms uit slaafse vrees.
Maar voor wie het om God is de doen is er meer: Die valt God toe in Zijn Recht
en krijgt iets van de Liefde van God in zijn ziel uitgestort, en de liefde drijft de
vrees buiten. Dan is het goed wat God doet, al zal het niet zijn zoals tegenwoordig
wel smalend wordt gezegd -of uit onkunde- dat die mens zover komt dat hij zegt:
Werp me maar in de hel. Nee, hij weet het, in de hel is Christus niet, en zonder
die Persoon kan hij niet. Daarom, al ZOU, bij wijze van spreken, die mens in
de hel komen, dan nog zou hij zeggen: Gij zijt rechtvaardig, maar ik kan U toch
niet missen. Waar Hij niet is kan Gods kind niet zijn, en behoeft hij ook niet te
zijn... En kon hij in de hel tot Christus roepen, dan was de hel ook niet meer de
hel. Wat de hel uitmaakt is de eeuwige verlatenheid, daar waar Christus nooit
meer is... Waar roepen tot God niet meer kan. Die verlatenheid van een God die
ze liefgekregen hebben, dat maakt de hel tot wat het is.