Gezien de a.s. 'Kerst'dagen wil ik dit oude onderwerp weer eens naar boven halen.
Onder het Oude Testament waren er verschillende feesten en dagen die door het Joodse volk moesten worden onderhouden. Deze feesten en dagen behoorden tot de ceremoniële wet, zij wezen naar Christus toe. Onder het Nieuwe Testament hebben deze feesten en dagen opgehouden te bestaan. Geen mens en geen kerk heeft het recht om daar andere dagen voor in de plaats te stellen. Daarmee krijgen die dagen namelijk bijzondere betekenis bóven andere dagen, hetgeen onder het Nieuwe Testament buiten de zondag niet hoort plaats te hebben. Om die reden vinden we in Galaten 4:10 en 11: “Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb.” Ongetwijfeld moeten we hier in de eerste plaats denken aan de Joodse ceremoniën en feestdagen. Maar laten we ons voorstellen dat de Galaten niet deze Joodse dagen, maar een eigen vaste feestdag hadden ingesteld. Zou dit dan wél de goedkeuring van de apostel Paulus hebben kunnen ontvangen? Ik geloof zeker van niet.
Het is dan ook niet zonder reden dat verscheidene malen pogingen zijn ondernomen om de viering van de feestdagen, en dan vooral de Kerstdagen, af te schaffen. Dit is gebeurd in Genève in 1536 door Farel en Viret. Dezelfde dag waarop Farel en Calvijn in 1538 werden verbannen, werden de feestdagen door de overheid weer ingevoerd. Na de terugkeer van Calvijn bleven de feestdagen tijdelijk nog bestaan, maar werden in 1550 opnieuw afgeschaft. Ook in Schotland werd in 1560 (mede onder invloed van John Knox) de viering van alle feestdagen afgeschaft en nog steeds worden de feestdagen daar in verschillende kerken niet onderhouden.
In Nederland werd in 1574 op de Synode van Holland en Zeeland in Dordrecht bepaald “dat men met de zondag alleen tevreden zijn zal”. Dit gebeurde op de eerste Synode op Nederlandse bodem temidden van de tachtigjarige oorlog. Leiden was op dat moment nog belegerd door de Spanjaarden. Op deze Synode werd besloten dat over de geboorte van Christus de zondag vóór de Kerstdag zou worden gehandeld en eventueel ook op de Kerstdag wanneer deze viel op een gewone predikdag. Het volk zou van de “afdoening”, dat is de afschaffing, van deze feestdag worden vermaand. Ook de tweede feestdagen en Hemelvaartsdag werden bij deze gelegenheid afgeschaft.
In verschillende plaatsen is dit ook werkelijk zo gebeurd, maar door de tegenwerking van de overheid en het volk heeft men al spoedig in volgende Synoden met tegenzin ermee ingestemd dat de kerkdiensten op deze dagen toch weer werden ingevoerd. Niet omdat men geen afschaffing wilde, maar omdat de tijd er nog niet rijp voor leek.
Later hebben onder anderen Voetius, Lodenstein en Koelman opnieuw gewaarschuwd tegen de onderhouding van de feestdagen. Voetius en Lodenstein wilden om verwarring te voorkomen niet zélf tot afschaffing komen, maar tot een besluit hiertoe in de kerkelijke vergaderingen. Koelman besloot echter in december 1672 in zijn eigen gemeente, de gemeente Sluis, de feestdagen niet meer te onderhouden. Op maandag 26 december hield hij een soort afscheidspredikatie van de feestdagen. Dit gebeurde in het Rampjaar, toen ons land door vier landen tegelijk werd aangevallen en zelfs Utrecht door de Fransen werd ingenomen. Koelman gaf aan dat de onderhouding van de feestdagen voor hem geen middelmatige zaak was, zodat hij geen vrijheid meer vond deze dagen te onderhouden. Vanuit de overheid is bewerkstelligd dat Koelman onder andere hierom is afgezet. Dit tot verontwaardiging van velen in het land waarbij vooral Lodenstein Koelman openlijk heeft gesteund.
De Schotse schrijvers zijn eenparig in hun veroordeling van de onderhouding van feestdagen. Bijvoorbeeld vinden we in de vragen bij de Westminster Catechismus van Ebenezer Erskine, Ralph Erskine en John Fisher de volgende vragen (tweede deel, blz. 126):
Wordt er nu, onder het Nieuwe Testament, enig bevel gegeven om jaarlijkse feestdagen, of heilige dagen te vieren?
Antw. Nee. Omdat die van het Oude Testament door de dood en opstanding van Christus zijn afgeschaft, is er in de Heilige Schrift, noch een bevel, noch een voorbeeld om de jaarlijkse heilige dagen, die de roomsen en anderen vieren, te houden; integendeel al zulke dagen worden veroordeeld, Gal. 4:10, Kol. 2:16.
Vr. Waarom is het vieren van die dagen af te keuren?
Antw. Omdat dit niets minder is dan een inbreuk maken op Gods instellingen aangaande Zijn dienst en een aantasting van de vrijheid, waarmee Christus Zijn Kerk en volk heeft vrijgemaakt, Kol. 2:20.
Daaraan kan worden toegevoegd, zoals we om ons heen zien kunnen, dat deze dagen geweldig worden misbruikt. Bovendien beschouwen vele kerkgangers deze dagen als belangrijker dan de wekelijkse rustdag. Ook in Nederland hebben de feestdagen een belangrijker status dan de zondag (b.v. als het gaat om werk te weigeren). Op grond van het misbruik en bijgeloof is er alle reden om deze menselijke inzettingen af te schaffen en alleen de wekelijkse, door God ingestelde rustdag in ere te houden.
(Overigens: Vast- en bededagen staan hier geheel los van. Deze zijn zeer nuttig bij bijzondere gelegenheden. Deze dagen worden al naar gelang de omstandigheden dat vereisen gehouden en gelden niet als een terugkerende inzetting voor toekomstige tijden. Het inzetten hiervan komt alleen God toe.)