Daar ben ik het zeker mee eens, vanuit de baptisten visie wordt vaak gezegt, dat er niet in staat dat er zuigelingen werden gedoopt, wat natuurlijk ook zo is. Maar men moet eens de gehele Bijbels zowel OT als NT lezen hoe de Here God spreekt over de huisgezinnen. Vanaf Adam, Noach, Abraham ..etc..staat het gehele gezin in een verbondsrelatie, en er staat nergens in het NT, dat dit ineens is afgeschaft.
De kinderdoop wordt veelvuldig in verband gebracht met 'Het Verbond', waaraan dan ook terecht of niet-terecht, de besnijdenis verbonden wordt. Een hardnekkig misverstand in kerkelijke kringen is, onder de term 'het Oude Verbond' te verstaan: zowel het verbond dat God sloot met Abraham, lzak en Jakob, en met de 12-zonen-stammen, als dat van de Sinaï met het volk Israël, waaraan de naam van Mozes onverbrekelijk verbonden is. Deze opvatting is niet juist.
Het gaat hier om twee aparte verbonden, waarvan de eerste onvoorwaardelijk is, en dus niet afhankelijk gesteld wordt van Gods verbonds-partners; en het tweede voorwaardelijk: zegen bij nakoming van de verbondsbepalingen, en straf en verbreking ervan bij (langdurige) overtreding.
quote: Oorspronkelijk gepost door Rene Z
Als er nu gesproken wordt over "en heel zijn huis", dan kun je er, zeker gezien de kinderrijke tijd van toen, vanuit gaan dat er kinderen gedoopt werden. Bewijs eerst maar eens dat er, in die zeer kinderrijke tijd, geen kinderen aanwezig waren.
De verkondiging van het Evangelie staat op de voorgrond.
Op de Pinksterdag toen de doop der gelovigen in werking trad, gaf Petrus aan, dat bekering aan de doop vooraf gaat. En duidelijk worden de gelovigen aangewezen:
'Zij, die het Woord aanvaardden, lieten zich dopen'.(Hand. 2:41)
Dat hier geen kinderen gedoopt werden is onbetwistbaar, en toch moeten er onder deze 3000 ongetwijfeld ouders geweest zijn die kleine kinderen hadden. Hoe is dit te verklaren?
Men zal wellicht aanvoeren, dat zij niet direct met hen, maar later gedoopt zijn. Maar dan moeten we bedenken dat dit bericht niet diezelfde dag, maar jaren later geschreven werd.
Lukas had dus alle kans de latere doop voor deze kinderen te vermelden, maar schreef slechts:
'En zij volhardden in de leer der Apostelen'.
Een sprekend voorbeeld aangaande de doop vinden we in het achtste hoofdstuk der Handelingen. Filippus, één van de diakenen, kwam naar Samaria en 'Predikte hen de Christus'. De blijde boodschap wordt door velen aangenomen en er komt grote blijdschap in de stad. En dan lezen we verder:
'Toen zij geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen'. (Hand. 8:12)
Het is opmerkelijk dat hier de doop van vrouwen wordt vermeld. Dat dit niet toevallig, maar met opzet geschied is, is zeker, want er staat geen woord teveel of te weinig in Gods Woord.
Zou het dan niet onverklaarbaar zijn dat de Heilige Geest die zo zorgvuldig is omtrent de doop van vrouwen zonder een enkel woord te vermelden aangaande kinderen?
Met het geval van 'Lydia' en 'de stokbewaarder', waarbij naar Kerkelijke opvattingen kinderen zouden zijn gedoopt, komt men ook niet verder, want het telwoord 'beide' mannen en vrouwen, sluit de kinderen hiervan uit, al waren er nog zo veel. (Zie Hand. 16:15 en Hand. 16:33, 34)
Bij de veelbesproken stokbewaarder wordt er aan toegevoegd 'en hij verheugde zich dat hij met zijn gehele huis tot geloof in God gekomen was.' Dat beperkt zich duidelijk tot degenen die hiertoe in staat waren. Bovendien: de huisgenoten kunnen zich wel verheugen over het geloof van vader en moeder, zonder zelf tot het geloof te zijn gekomen.
In het laatste gedeelte van Handelingen 8 wordt de kamerling gedoopt op grond van zijn belijdenis: 'ik geloof dat Jezus Christus, de Zoon van God is'.
Het is dus de doop der gelovigen.
Van Cornelius (hoofdstuk 10) wordt ons gemeld dat hij een 'godvruchtig man was, een vereerden van God met zijn gehele huis'. Dat dit niet van (zeer) jonge kinderen gezegd kan worden (indien hij deze had) maar alleen van hen die hem kennen en dienen, is voor de hand liggend.
Hand. 16, waarin het gaat om gedoopte gezinnen, biedt evenmin grond voor de rechtvaardiging van de kinderdoop. Waaruit bestond het gezin van Lydia? Uit de geschiedenis blijkt, dat het onwaarschijnlijk is dat zij een man heeft of heeft gehad, laat staan kinderen, want zij was het hoofd van het huis en dreef een onderneming. En al was zij ook een weduwe, zou zij dan met een huisgezin van kleine kinderen handelsreizen ondernemen van meer dan 300 km? Uit Thyatira, (Hand. 16:14) Wellicht bestond haar 'huis' uit mannelijke en vrouwelijke bedienden die haar behulpzaam zijn op haar handelsreizen. Doch om hieruit af te leiden dat deze op háár geloof gedoopt zijn, is ongerijmd en geheel in strijd met de geest van de nieuwe bedeling. Het vierde vers geeft ons echter de zekerheid en bewijst dat het gedoopte gezin van Lydia gelovige mensen waren, want zij worden broeders genoemd. De andere, de 'stokbewaarder' zonder naam, kwam in moeilijkheden - maar ook tot geloof. En Paulus sprak op de vraag van wat hij doen moest om behouden te worden, de merkwaardige woorden: 'Stel uw vertrouwen op de Heere Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis'. Hij en "zijn huis" werden terstond gedoopt en "hij en zijn huis" verheugden zich dat zij tot geloof gekomen waren. "Geloven" was ook hier de voorwaarde.
Het "en zijn huis" heeft in de bijbel steeds betrekking op hen die bij de handeling betrokken waren. Zo lezen we in 1 Sam. 1:21 hoe Elkana met "zijn gehele huis het jaarlijkse offer aan de Heere brengen", terwijl we in de volgende verzen lezen dat Hanna, zijn vrouw en Samuel thuis bleven.
1 Kron. 10:6 vermeldt ons dat het gehele gezin van Saul tegelijk met hem stierf - ook dit geldt alleen voor hen die erbij betrokken waren, want lsboseth, zijn zoon, werd zijn troon-opvolger. Zo ook wanneer we lezen in 1 Tim. 3:4: "voor een goed bestierder van zijn eigen huis die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt" dan is dat van toepassing op kinderen die vatbaar zijn om geregeerd te worden. Crispus uit Hand. 18:8 "kwam met zijn gehele huis tot geloof in de Heere". Er is geen twijfel aan, dat de doop geschiedt op geloof. Waar vinden we dan de grond dat de doop is: "Een zegel des Verbonds", "Een teken in het vlees" of een "Heilig kinder-sacrament"? Of is de kinderdoop een instelling van latere orde?