Pied,
Het blijft moeilijk om elkaar goed te begrijpen. De kerkenraad heeft een taak, dat zal je toch met me eens zijn. En kijk ook eens naar je eigen woorden:
Ik zie de kerkenraad toch als opzieners, die ook in deze zaken geroepen zijn om opzicht over de gemeente te houden.
Ik bedoel natuurlijk (en jij ook, neem ik aan), op de middellijke wijze.
En als we het nu toch over middelen hebben, lees eens het volgende boek:
De Godvruchtige Avondmaalganger, van Petrus Immens.
Een schitterend boek, dat voor velen (uit verschillende kerken) tot Zegen is geweest.
Ik krijg toch wel de indruk uit al je postings, dat je aan één kant wel in Christus wil geloven (al noem je het geen zaligmakend geloof) en aan de andere kant terugschrikt voor de consequenties. In het genoemde boek staat een hoofdstuk over het grote verschil tussen een tijdgeloof en een zaligmakend geloof. Ook is er een hoofdstuk met richtlijnen voor onbekeerden om het geloof deelachtig te worden.
Ik begrijp, dat je deze discussie wilt beëindigen. Het was zeker niet zinloos (ook voor mij niet).
Als nu je echt zin hebt om de Heere te vrezen, lees dan eens het volgende gedicht van Petrus Immens en denk er dan eens over na of je ook dit verbond wilt omhelzen.
UITLOKKING TOT HET GENADEVERBOND (te zingen op de wijs van ps. 21)
Omhels, mijn ziel! 't genaêverbond,
God blijft u liefd'rijk wenken,
Hij wil Zijn heil u schenken,
Hoe dikwijls gij zijn wetten schondt,
Voelt g'in u moed noch kracht,
't Is God, Die zwakken wacht.
ZEG NIET:
Ik heb geen bruiloftskleed,
Waarmee ik kan verschijnen!
Uw schoonheid moet verdwijnen,
Daar Jezus voor u binnentreedt;
Wiens Priesterlijk gewaad,
U dekt en sierlijk staat.
Mijn zonden zijn zó groot, zó veel,
'k Heb dag aan dag misdreven!
Maar God wil z' u vergeven,
Al had g' aan al de zonden deel,
Der zielen Bruidegom
Roept u:
Wees wellekom!.
Geen takje groent in mijn gemoed,
Ik voel geen beekje vloeien!
Laat u mijn ziel besproeien
Met Jezus dierbaar offerbloed,
Opdat de dorre struik
Tot hemelvrucht ontluik'.
'k Heb niets,dat God behagen kan;
Een hart zo vol gebreken!
Dat blijft Hij zich bespreken.
Ontneem er niet het minste van;
Neen, geef 't aan hem geheel,
Als Zijn geliefdste deel.
Zou ik zo trouw'loos en verward,
Mij in 't verbond begeven?
God kent uw tegenstreven,
Uw dwaalziek en afwijkend hart;
Hij weet gij zijt geen rots,
Bestand voor 't golfgeklots.
Kom ziel! treed naar de bruiloftszaal,
Met uw bezoedelingen;
Genâ moet 't al voldingen.
Sluit gij 't verbond in 't Avondmaal,
Aan die geliefde dis,
Waar Jezus Gastheer is!
Och weiger nooit de hand van God,
Die Hij u aan wil bieden
Om 't wis verderf 't ontvlieden!
Neem brood en wijn, als 't zoetst genot,
Als teek'nen van 't verbond,
Op Jezus bloed gegrond.
Hoe arm gij zijt, hoe naakt, hoe blind,
Laat dit u niet doen treuren.
Hebt gij geen offergeuren?
De hemelpriester is uw Vrind,
Wiens offergeur en -vlam
U al uw schuld ontnam!