Beste Refojongere,
"Wat bijvoorbeeld te doen met de Joden die reeds besneden waren - werden die soms niet gedoopt?"
Ik zou het wel denken. Als ze zich hadden overgegeven aan Christus, dan waren ze in Christus besneden, en daarmee overgegaan van het oude naar het nieuwe verbond. En moesten ze gedoopt worden.
Als de doop de
vervanging van
een teken met dezelfde betekenis, een
teken met dezelfde bedoeling - en daarmee dus een
teken van het nieuwe verbond zou zijn, dan betekent dat dat men dus reeds al besneden is, en dat men daarom níet het andere teken - dat immers dezelfde inhoud, betekenis en bedoeling heeft - hoeft aan te nemen. Dan zou men kunnen kiezen.
Daar ben ik het mee oneens.
De inhoud der vleselijke besnijdenis is de belofte aan het aardse volk Israël, het vleselijke nageslacht van Abraham, om het land Kanaän te beërven.
In Deuteronomium 30:6 staat de geestelijke inhoud van de besnijdenis en die staat gelijk met de inhoud van de doop.
De HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij levet
Dit gaat om de geestelijke besnijdenis, de besnijdenis van het hart - niet de geestelijke inhoud van de
vleselijke besnijdenis, die inhoud staat in Genesis 17 beschreven.
Ook in Romeinen 4:11 staat letterlijk de inhoud van de besnijdenis. Jij spreekt dat letterlijk tegen!!!
En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid
Abraham geloofde toen hij
onbesneden (met voorhuid, in de voorhuid zijnde) was. Toen is hem rechtvaardigheid des geloofs toegerekend. Hij geloofde namelijk dat God hem een land zou geven en dat God hem een rijk nageslacht zou geven.
Gen 12
1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.
2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen!
Als
zegel van dat geloof dat hij in zijn onbesneden staat bezat - het geloof in wat God hierboven en hieronder spreekt - kreeg Abraham het teken van de vleselijke besnijdenis. Daarmee bezegelde God dát hij het land zou krijgen en dát hij een rijk nageslacht zou krijgen.
Gen 17
1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!
2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.
3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende:
4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden!
5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.
6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen.
7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.
9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten.
10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde.
11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.
God spreekt hier enkel over de vleselijke besnijdenis en wat dat zal inhouden voor het volk Israël.
Ik hoef geen deel te hebben aan die vleselijke besnijdenis en ook niet aan een teken dat als vervangend daarvoor geldt - maar met dezelfde inhoud, betekenis en bedoeling. Ik zie het nut er niet van in.
Waarom wordt er dan reeds in het Oude Testament zo vaak op de (ik neem aan dat je bedoelt 'geestelijke' ) besnijdenis gewezen (zie de door jou aangehaalde teksten)?
Wat was de wil van God? Dat het zou blijven bij vleselijke besnijdenis?
Of wilde God werkelijk dat iedereen geestelijk besneden was?
Ik wil mijzelf trouwens corrigeren: er staat
vaak - maar ik heb het tot nu toe in feite 2 keer kunnen vinden, in Deuteronomium en in Jeremia.
Waarom ga je er bij voorbaat al vanuit dat dat (de besnijdenis van het hart) in het OT onmogelijk was?
Bij voorbaat? Of achteraf, gezien de geschiedenis van het volk Israël?
Kijk naar de context waarin het staat.
Deuteronomium 30 gaat over zegen en vloek. Net als Deuteronomium 28 en 29.
Er is wel eens een discussie geweest over dat de vloek uit Deuteronomium 28 in zekere zin is uitgekomen...
Als dit... dan zal de Here...
Als dat... dan zal de Here...
De voorspelde zegen in Deuteronomium 30 is - zoals aan Israël in deze tijd te zien is - nog steeds niet geheel uitgekomen. Maar het zàl gebeuren, dat geloof ik. Dat het volk Israël - een overblijfsel - zich met geheel hun hart naar de Here zal bekeren.
2 En gij zult u bekeren tot den HEERE, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
3 En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de HEERE, uw God, verstrooid had.
4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, van daar zal u de HEERE, uw God, vergaderen, en van daar zal Hij u nemen.
5 En de HEERE, uw God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen, en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen.
6 En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij levet.
7 En de HEERE, uw God, zal al die vloeken leggen op uw vijanden en op uw haters, die u vervolgd hebben.
8 Gij dan zult u bekeren, en der stemme des HEEREN gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede.
Jer. 4:4
Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uwer harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen.
Gebeurde toen die besnijdenis van de voorhuid van het hart? Jeremia, de 'onheilsprofeet' waarschuwde en waarschuwde, maar het volk bleef hardnekkig.
Jeremia is de schrijver van klaagliederen, nadat God hetgeen Hij herhaaldelijk had gezegd tegen Jeremia, volvoerde.
Ballingschap, oorlogen, verdrukkingen, verstrooiingen - alles het gevolg ervan dat de Israëlieten de voorhuiden van hun harten
niet hadden besneden.
Groeten, Rose.
[Aangepast op 2/5/03 door roseline]