Floors eerste oefening die hij in 1845 op de deel hield, waar stoelen en kisten geplaatst werden tussen het vee, handelde over Lukas 12 : 32 ‘Vreest niet gij klein kuddeke, het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven’. Hij bereidde zijn oefeningen voor door stipte Schriftstudie waarbij de Kanttekeningen geraadpleegd werden. Ook gebruikte hij werken van Nadere Reformatoren zoals Wilhelmus á Brakel. Van hem nam hij ook verwachting voor Israël over, o.a. te vinden in een oefening over ‘Uw Koninkrijk kome’. Hij merkte daarbij op sprekend over de bekering der Joden en een heerlijke kerkstaat: ‘Ik acht hen gelukkig die daar niet over twisten maar die liever bidden dat de Heere Zijn rijk moge doen komen opdat Hij verheerlijkt worde in Zijn eigen werk’.pierre27 schreef:Hoorde pas ds M. van Kooten in Elspeet een overlevering van ds J.T. Doornebal vertellen. Ongelooflijk hoe markant hij mede in zijn pastoraat was.
Andere schrijvers die hij gebruikte waren Johannes Verschuir, Comrie, Witsius, Costerus, Smytegelt, van Niel, Johannes Groenewegen en Hellenbroek. Duidelijk is bij een preek over ‘Wat is u gij hardslapende’ dat hij Hellenbroek op de voet volgde zonder diens kopiist te zijn. Ook Patrick Polluck en Welsh gebruikte hij en het zakelijk woordenboek van Staring. Ook maakte hij gebruik van het werk van zijn tijdgenoot Isaac da Costa. Kenmerkend is de typering die dr. J.C. Rullman gaf voor zijn prediking: ‘Floor preekte de hele heilswaarheid in haar veelzijdigheid, diepte en praktikale inhoud en dat op een wijze waardoor men geneigd was gedurig van hem te vragen: Vanwaar komen deze de wijsheid en de krachten?’
We zouden hem een Bijbels prediker kunnen noemen en niet zozeer een systematisch prediker. Hij ‘bepreekte’ een tekst analytisch en hield steevast de noodzaak van wedergeboorte en bekering voor waarbij hij zeer christocentrisch was. Hij legde geen nadruk op een beleefde rechtvaardiging in de vierschaar. Hij sprak doorgaans over het toevluchtnemend geloof. ‘Er is in het geloof vooreerst een toevluchtnemend vertrouwen, behorend tot het wezen des geloofs. Heeft nu iemand in ons midden het toevluchtnemend vertrouwen, waarin eigenlijk het wezen des geloofs bestaat? Is hij waarlijk aller zonden vijand geworden? Is Jezus hem in alles dierbaar
geworden? Begeert hij waarlijk te hebben zulk een geloof dat het hart reinigt en de wereld overwint? Waarlijk zulkeen zal met zijn geloof in eeuwigheid geen schipbreuk lijden’.
Hij had steevast een woord voor onbekeerden, bekommerden en verzekerden. Over de uitverkiezing sprak hij zeer pastoraal. In een oefening uit de Nagelaten oefeningen zegt hij: ‘Sommigen zeggen: als je niet uitverkoren bent dan helpt het toevlucht nemen tot Christus ook niet. Zeg mij, wie er in het midden van deze vergadering is, van wie gij niet met volle zekerheid kunt zeggen dat hij of zij niet is uitverkoren? Wijs mij een persoon aan, die gij weet dat verworpen is, dan zal ik hem ook nooit meer op Christus wijzen, ook zal ik hem nooit meer zijn deerniswaardige toestand voorstellen, ook zal ik nooit meer voor hem bidden, evenmin als ik voor de rampzalige duivel bid. Zolang gij mij dat niet zeggen kunt, wens ik mijn ogen voor Gods verborgen raad toe te houden en met Mozes te zeggen: De verborgen dingen zijn voor de Heere en de geopenbaarde voor ons en onze kinderen om te horen al de woorden dezer wet’.
In een preek over Ps. 65 : 5: ‘Welgelukzalig is hij die Gij verkiest’ zegt hij dat men weet dat God onze leeftijd bepaalt en toch zal niemand zich niet bekommeren om eten en drinken. Daarom dienen de genademiddelen gebruikt te worden.
Over de wedergeboorte liet hij in het midden of een mens tijd en ure wist. Zelf wist hij het niet. In die zin volgde hij Brakel in diens Redelijke Godsdienst. In een preek over 2 Kor. 13 : 5 zegt hij dat hij niet alleen de dag en week maar zelfs het jaar van zijn bekering niet weet. ‘Daarin ligt geen gegronde zwarigheid. Niemand van ons weet persoonlijk uit eigen ervaring de dag van zijn natuurlijke geboorte. Wij weten het doordat onze ouders het gezegd hebben. Dan wisten wij dat we geboren zijn. Wij kunnen het met zekerheid bepalen door ons zien, horen, wandelen, spreken. Wanneer wij de levendige bewegingen van een wedergeboren mens in ons ook opmerken dan doet het er niet toe op welk tijdstip we bekeerd zijn. Dat weten we vanuit het leven’.
Hij predikte letterlijk Pro Deo (voor God). De collecten (waarbij doorgaans een klomp werd gebruikt die bij de uitgang hing) waren met aftrek van de reiskosten voor de armen. Volgens de Langbroeker predikant A.H. de Klerck (die zijn begrafenis leidde) zocht hij geen geld maar zielen te winnen voor het Koninkrijk van zijn Meester. Floor zelf schreef ‘Uw giften of gaven begeer en zoek ik niet; ik heb mijn geringe arbeid van bijna negentien jaren, voor mijn dienst aan deze plaats, en ook op andere plaatsen nooit één cent van u gezocht of genomen; maar indien gij nu iets voor mij mocht overhebben, bidt dan voor mij en voor dit arme volk. Indien gij mij zult volbidden, dan zal ik u vol prediken’.
Hij huwde op 16 mei 1855 met een nicht, Jacoba Doornebal, die vlakbij op boerderij de Hondspol woonde. Dit alles zonder kerkelijke bevestiging, zoals destijds onder de boerenbevolking wel meer voorkwam. Jacoba was een zogenaamde ‘stille in den lande’ en getrokken onder de predikant J.C. Eijkman die te Langbroek stond van 1836 tot 1841. Dienst opvolger D.A. van der Made – die er stond van 1845 tot 1873 – sprak kennelijk niet naar het hart van Jeruzalem. Daarom ging ze vergezeld met twee zusters en mogelijk meerderen menigmaal naar ds. Detmar die toen te Ede stond en wiens prediking inherent was aan die van Floor. Een nieuwe woning werd voor hem gebouwd bij de oude boerderij en hij kreeg 21 hectare tot zijn beschikking terwijl zijn broer en zus de rest beheerden. Hij hield varkens, kippen en koeien en verbouwde voorts rogge, boekweit, aardappels en stoppelknollen (als veevoer). Gezien zijn werkzaam leven is het niet verwonderlijk dat hij placht te zeggen:
Dient God drie uur de daag
Neem één uur voor de maag
Slaap zeven meer of min
Arbeidt de rest voor uw gewin’.
Na zijn huwelijk oefende hij voortaan bij zichzelf op de deel van zijn boerderij ‘Den heuvel’ genaamd. Er konden ongeveer honderd mensen plaatsnemen. Was het druk dan konden de jongelui op de til plaatsnemen. Voorlezer en voorzanger was dhr. G. van Leersum ook een boer uit die omgeving met wiens vrouw Floor regelmatig correspondeerde.
Het huwelijk van Wulfert en Jacoba werd gezegend met acht kinderen.
ds. M. van Kooten (HHK kerkbode)