Tiberius schreef:Fjodor schreef:Tiberius schreef:
Het probleem met Afgewezens postings is dat zij uitspraken over verborgen en geopenbaarde zaken zodanig door elkaar mixt, dat er een beeld ontstaat, waar niemand iets van herkent. In ieder geval geen beeld van een reële situatie.
Ik voor mij kan me wel in de posting van Memento vinden, dat doet meer recht aan het onderscheid tussen verborgen en geopenbaarde zaken, of zo je wil: zaken bezien vanaf Gods zijde of vanaf mensenzijde.
Op die wijze kan A wel gelijk zijn aan niet-A, wat Afgewezen probeert te ontkrachten. Ik dacht dat juist jij (@Fjodor) pas geleden een lijstje gepost had, waarbij A en niet-A beiden in de Bijbel staan.
Oftewel, volgens jou brengt het geloof niet
altijd de kennis van de vergeving van zonden met zich mee, tenminste, ik neem aan dat ik het zo goed weergeef. Van Gods kant is het dan wel zeker, maar van des mensen kant niet.
Als je het onderlijnde "altijd" vervangt door "direct" zit je aardig in de buurt.
En als jij zegt dat het niet direct is wat moet ik dan met een citaat van Thomas Boston
“God blies de levensadem in de eerste mens en hij werd een levende ziel, terwijl hij daarvoor maar een beetje levenloze aarde was. Dat wil zeggen: God gaf een geest, een ziel aan zijn lichaam, zodat hij onmiddellijk begon te ademen door zijn neus. Zo geeft Jezus Christus in de tijd van de liefde Zijn Geest aan de dode ziel, die onmiddellijk laat zien dat ze levend gemaakt is doordat ze in Hem gelooft, Hem ontvangt en omhelst, Hem kent en onderscheidt in Zijn alles overtreffende heerlijkheid. Zo wordt de vereniging tussen Christus en de ziel voltooid: Christus grijpt eerst de ziel door Zijn Geest. Als de ziel zo gegrepen en levend gemaakt is, grijpt ze op haar beurt Hem aan door het geloof in de belofte van het Evangelie.”[17]
En hoe helder spreekt onze NGB art 22 en art 23
Artikel 22. Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus.
Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; óf, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Doch wij verstaan niet dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.
Artikel 23. Dat onze rechtvaardigmaking bestaat in de vergeving der zonden en toerekening der gehoorzaamheid van Christus.
Wij geloven dat onze gelukzaligheid gelegen is in de vergeving onzer zonden om Jezus Christus? wil, en dat daarin onze rechtvaardigheid voor God begrepen is; gelijk David en Paulus ons leren, verklarende de gelukzaligheid des mensen te zijn, dat God hem de rechtvaardigheid zonder werken toerekent. En dezelfde apostel zegt dat wij om niet, of uit genade gerechtvaardigd zijn, door de verlossing die in Christus Jezus is. En daarom houden wij dit fundament altijd vast, Gode al de eer gevende, ons vernederende en bekennende zodanigen als wij zijn, zonder iets van onszelven of van onze verdiensten te vermeten*, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van den gekruisigden Christus alleen, dewelke onze is wanneer wij in Hem geloven. Die is genoegzaam om al onze ongerechtigheden te bedekken, en ons vrijmoedigheid te geven, de consciëntie vrijmakende van vrees, verbaasdheid en verschrikking, om tot God te gaan, zonder te doen gelijk onze eerste vader Adam, dewelke al bevende zich met vijgenbladeren bedekken wilde. En voorwaar, indien wij voor God verschijnen moesten, steunende op onszelven of op enige andere schepselen, hoe weinig het ook ware, wij moesten (helaas) verslonden worden. En daarom moet een iegelijk zeggen met David: HEERE, ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.