vragensteller schreef:Luther schreef:vragensteller schreef:memento schreef:@vragensteller: Vertrouwen IS aannemen. Christus vertrouwen, maar zijn aangeboden genade blijven afwijzen, toont dat er geen werkelijk vertrouwen is.
Lees het stukje Uit II,17) over die aanvechtingen nog eens, het gebed van David. Wat jij zegt, klopt van Gods kant, Maar jij als zondaar zult echt niet, als jij dat gebed van David bidt, het gevoel hebben dat je aanneemt, terwijl je wel op God vertrouwt, blijkens je gebed.
Ja, maar dat is toch altijd of vaak zo? De Kananese vrouw zei toch ook niet van zichzelf dat ze een groot geloof had? Dat zegt gelukkig de Heere Jezus Zelf! En uiteindelijk gaat het daarom: om het stempel van de Heere Zelf!
Eens, maar dat geeft je nog niet het recht die daden 'ongeloof' te noemen of 'afwijzen van de genade', waarover ik in Memento`s post viel.
Hét kenmerk van het geloof is dat het Christus en Zijn weldaden aanneemt. Hoe wil je het niet aannemen van Christus en Zijn weldaden dán noemen? Een derde weg, waarin men weleswaar Christus en Zijn weldaden, de beloften van het evangelie, niet afwijst, maar ook niet aanneemt?
Ik verwijs naar Calvijn: Voor Calvijn is de goedwilligheid van God, die tot uitdrukking komt in de beloften, heel belangrijk (zie zijn definitie van geloof, die ik hier eerder geplaatst heb). Geloven is vertrouwen en voor waar aannemen wat God in Zijn Woord belooft aan ons. De Heilige Geest bezegelt dat in de harten der gelovigen. Wie niet aanneemt wat God in Zijn Woord beloofd, twijfelt aan Gods goedwilligheid, is daarmee het Woord ongehoorzaam, en wantrouwt God. Voor Calvijn is het heel duidelijk: Wie onder de werking van Gods Geest heeft leren zien Wie God is, dat Hij goedwillig is, zal Gods Woord als waar omhelzen, en belofte van het Evangelie gelovig aannemen.
Ook Luther drukt dit uit, als hij zegt: ""Het ware geloof is een geloof van bezittelijke voornaamwoorden!" "Niet alleen anderen, maar ook mij".
Ik zie bij vragensteller 2 ongereformeerde opvattingen:
1. Dat er sprake is van behouden mensen, terwijl zij nog niet Christus en al Zijn weldaden door het geloof, onder de werking van de Heilige Geest, hebben aangenomen. Echter, zonder dat Christus' rechtvaardigheid een mens toegeëindigd worden, leeft hij nog met zijn eigen onrechtvaardigheid, waarmee hij voor God niet bestaan kan.
2. Dat er sprake is van geloof, hetwelk niet Christus en Zijn weldaden aanneemt. Echter, zulks is geen geloof, daar elk waar geloof Christus en al Zijn weldaden aanneemt, in gehoorzaamheid aan het Woord, en door de werking van de Heilige Geest.