Bert Mulder schreef:Unionist schreef:Ik moet denken aan wat Prof Peels een keer zei over de NBV. Het feit dat er vrijzinnigen en joden meewerken aan deze vertaling, zorgt ervoor dat de gereformeerden eerlijk vertalen. Zo kunnen zij niet hun theologie aan de vertaling opleggen.
Dus blijkbaar zijn gereformeerde theologen daartoe ook geneigd. Ik kan me bij de SV ook niet altijd aan de indruk onttrekken dat het gebeurd is.
Dit is een schunnige posting.
De motieven van de vertalers worden hier zwart gemaakt. Dat is niet Christelijk, daar de Bijbel ons heel anders leert!
Verder: Wat gij niet wilt dat u geschied...
Ik las het volgende artikel van L.M.P. Schoten:
Vraag: Waarom hebben de Statenvertalers in 2 Koningen 23:5 het woordje andere ingevoegd: de zon en de maan en de andere planeten? Volgens mij heeft dat woord geen enkele functie. Het lijkt mij zelfs onjuist om dat woord daar te plaatsen. Dit zou namelijk betekenen, dat de zon en de maan ook planeten zouden zijn. Astronomisch gezien is dit onjuist. Heeft dit misschien te maken met de zienswijze van onze Statenvertalers op het heelal?
Antwoord: Het was mij nooit eerder opgevallen, maar nu ik mij erover gebogen heb, antwoord ik op uw laatste vraag bevestigend. In het klassieke stelsel van Ptolemaeus onderscheidde men zeven planeten, hemellichamen die verondersteld werden zich om de aarde te bewegen. Naar hun aangenomen afstand van de aarde werden zij als volgt gerangschikt: Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus. Copernicus stelde de zon als middelpunt en definieerde planeten als hemellichamen die zich om de zon bewogen. De aarde nam in zijn stelsel in de bovengenoemde rij de plaats van de zon in, terwijl Copernicus de maan uit deze lijst schrapte, omdat deze niet om de zon, maar om de aarde draait en dus bijplaneet genoemd werd. (Later zijn er, als ik het goed heb, nog twee planeten bij gevonden, Uranus en Neptunus, terwijl er tussen Mars en Jupiter een hoeveelheid astero‹den is aangetroffen, ook wel planeto‹den of kleine planeten genaamd.) In het systeem van Ptolemaeus is de invoeging van het cursieve andere dus begrijpelijk. Dat invoegen van het woordje andere hebben de Statenvertalers dikwijls gedaan; dat hangt: samen met het Hebreeuwse taaleigen. Zie om maar enkele voorbeelden te noemen Ex. 4:7 (Mozes’ hand was ook vlees), 2 Kron. 5:13 (de trompetten en cimbalen waren ook muzikale instrumenten), Esth. 4:13 (Esther was ook een Jodin). Het is echter ook niet uit te sluiten, dat de Statenvertalers hier nadrukkelijk andere hebben ingevoegd. Juist in de tijd dat zij aan de bijbelvertaling werkten (hun vertaalwerk duurde van 1626 tot 1635), was de zaak namelijk zeer actueel. Copernicus had zijn boek weliswaar al in 1543 gepubliceerd, maar in 1632 verscheen Galile‹’s boek ‘Dialoog over de belde wereldstelsels, dat van Ptolemaeus en dat van Copernicus’, dat leidde tot zijn veroordeling te Rome in 1633. In de Republiek was het de gereformeerde predikant Philippus van Lansbergen te Goes, die mede om de wijze waarop hij het stelsel van Copernicus propageerde, in 1613 was afgezet. Onverdroten ging hij door met het publiceren van astronomische werken, zoals zijn ‘Verclaringhe van de platte sphaera van Ptolernaeus’ (Middelburg 1628), ‘Bedenckingen op den dagelyckschen ende jaerlyckschen loop van den aerdtcloot’ (Middelburg 1629), ‘Uranometriae’ (Middelburg 1631), voorafgegaan door lofdichten van Jacob Cats, Dani‰l Heinsius of Joh. de Brune, maar anderzijds ook bestreden door onder andere Voetius. Het is dus niet onmogelijk, dat de Staten-vertalers met dat woordje andere in 2 Kon. 23:5 bewust positie hebben gekozen tegen het nieuwe wereldbeeld van Copernicus. Dat lijkt zelfs waarschijnlijk in een kanttekening op 1 Korinthe 15:41. In dat vers stelt Paulus tegenover eikaar de heerlijkheid van de zon, van de maan en van de sterren. Bij de sterren plaatsten de vertalers deze kanttekening: ‘Dat is, der andere sterren. Want ook de zon en de maan zijn sterren.’ In het stelsel van Ptolemaeus werden de planeten, waaronder dus ook de zon en de maan, namelijk tot de sterren gerekend, de zg. dwaalsterren. Curieus is wel hoe snel de situatie dan veranderd moet zijn. De Statenbijbels werden voorzien van landkaarten. Daartoe waren heel populair de kaarten van de Amsterdamse drukker Claes Jansz. Visser (1587 - 1652) en diens zoon Nicolaes (1618 - 1709). Vanaf 1642 komen ze voor in de Ravesteynbijbels, de EIzevierbijbels en nog van andere bijbeldrukkers. Het waren er zes, waaronder een wereldkaart die helemaal voorin de Bijbel werd geplaatst. Deze laat het westelijk en het oostelijk halfrond zien. Daartussenin zijn twee schema’s van het ‘heelalsysteem’ getekend, de ene met de aarde als middelpunt ‘naar de geest van Ptolemaeus’, de andere met de zon in het midden ‘volgens de hypothese van Copernicus’. Wie zo’n Bijbel met zo’n kaart liet maken, goedkeurde en van zijn handtekening voorin voorzag, moet op zijn minst tolerant hebben gestaan tegen het nieuwe wereldbeeld. In elk geval zou het onjuist zijn, het woordje andere nu te schrappen en de kanttekening die we citeerden, te veranderen. Wat geeft het uiteindelijk, dat zon en maan voor de Statenvertalers ook tot de planeten behoorden? Volledigheidshalve voeg ik hier nog aan toe, dat de vertaling planeten in 2 Kon. 23:5 niet vaststaat. Het betreft een Hebreeuws woord, dat maar eenmaal in de Bijbel voorkomt en schijnt samen te hangen met een werkwoord dat vlieten betekent. Andere vertalers geven de voorkeur aan sterrenbeelden, de tekenen van de dierenriem.
L,M.P. Scholten in Standvastig, dec. 2003