Het hele artikel van ds. J.M.D de Heer:
COMRIE ONDER VUUR
Zijn boeken zijn velen tot zegen geweest. Het "ABC des geloofs" van ds. Alexander Comrie is vele malen gedrukt
Het werd ook vertaald in het Engels en in het Duits. Maar ook kwam er kritiek op Comrie. Onlangs gebeurde dat opnieuw, nu uit ongedachte hoek. In het boek "Wedergeboorte of schijngeboorte" van de oud-gereformeerde predikant ds. A. Kort ligt Comrie onder zwaar vuur. Om te begrijpen waar ds. Kort op doelt, gaan we in dit artikel eerst na hoe Comrie heeft geschreven over de plaats en de betekenis van het geloof in het zaligmaken van zondaren.
Grondig heeft Comrie (1706-1774) immers nagedacht over het geloof. Dat was ook nodig. In de achttiende eeuw was er verwarring over deze zaken. Er waren discussies ontstaan over de vraag of de zekerheid van het geloof behoort tot het wezen van het geloof. Ja, zeiden verschillende theologen. Nee, zeiden anderen, het wezenlijke van het geloof bestaat uit het toevlucht nemen tot Christus van een schuldige zondaar. Ook als de zekerheid ontbreekt dat Christus ook voor mijn zonden gestorven is, is er sprake van geloof, al is het een zwakker geloof dat versterking nodig heeft.
EVENWICHT
Te midden van deze discussies heeft Comrie gezocht naar een evenwicht. Aan de ene zijde verzette hij zich tegen de stroming van de antinomianen. Zij leerden de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, maar dan op zo’n wijze dat een zondaar in zijn leven alleen maar bewust hoefde te worden dat zijn zonden al vergeven zijn. Tegenover hen benadrukte Comrie hoe noodzakelijk het is dat een zondaar daadwerkelijk vergeving van zonden ontvangt. Dat gebeurt als God als Rechter hem om Christus’wil vrijspreekt. Hij schenkt Christus’ offer aan een verloren zondaar die dit offer door het geloof aanneemt. Het geloof werkt de rechtvaardigmaking niet, maar is een instrument om de gerechtigheid van Christus aan te nemen.
Evenzeer was Comrie beducht voor het remonstrantisme. De remonstranten hechtten zo veel waarde aan het geloof als een DAAD van de mens dat het geloof een verdienstelijk karakter kreeg. In de visie van de remonstranten biedt God Zijn genade in Christus aan, schenkt Hij de mens voldoende kracht om te gaan geloven, waarna de mens de beslissing neemt om Christus in het geloof aan te nemen. Deze remonstrantse visie sloop een meer subtiele wijze de kerk binnen. Comrie zag dat, en waarschuwde er ernstig tegen. Diep was hij er van overtuigd dat het geloof een genadegave van God is. Deze gave gaat aan alle werkzaamheid vooraf. Daarom begint het geestelijk leven met de gave van het geloof, een gave die God aan een uitverkoren zondaart schenkt in de levendmaking, die samenvalt met de inwendige roeping.
VRUCHT
Waar God het geloof schenkt, daar zal de vrucht niet achterblijven. Die vrucht is het 'daadwerkelijk geloven'. Zo staat het ook in de DL III/IV, 12 slot. Is het eerste wat een zondaar dan gelooft dat Christus voor hem is gestorven, dat in Christus zijn zonden vergeven zijn? Nee, Gods Geest begint met de overtuiging door de wet. De aanklagende functie van de wet wordt nu ook geloofd, waardoor een zondaar zijn schuld leert kennen, een mishagen aan zichzelf krijgt, zich voor God verootmoedigt en de reinigmaking en zaligheid buiten zichzelf gaat zoeken (Doopsformulier). Deze geloofsdaden zijn alle onmisbaar tot de zaligheid, al worden ze niet alle op één dat geleerd. Een zondaar kan een tijdlang onder de aanklachten van de wet verkeren, zonder licht te hebben in de zaligheid die in Christus is. Er moet plaatsgemaakt worden voor Christus. Dat is het werk van de Heilige Geest, Die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel en in deze weg Christus noodzakelijk maakt. Doel van dit alles is de vereniging van een verloren zondaar met Christus, om in Hem het leven en de zaligheid te vinden.
Comrie heeft dus onderscheid gemaakt tussen de gave van het geloof, ook wel de hebbelijkheid of de habitus van het geloof genoemd, en de daad van het geloof, ook wel de dadelijkheid of de actus van het geloof genoemd. Nu komen deze moeilijke woorden niet rechtstreeks uit de Bijbel. Ze zijn uitgekozen om zaken helder te maken door ze te onderscheiden.
Comrie was overigens niet de eerste die de termen habitus en actus van het geloof gebruikte. Een eeuw eerder deed de bekende predikant en kerkhistoricus Jacobus Trigland hetzelfde. Volgens hem vloeit de daad van het geloof voort uit de kracht van Gods Geest in de wedergeboren mens. De habitus van het geloof wordt, aldus Trigland, ingestort, de actus vloeit daaruit voort.
NIEUW HART
Ondertussen gaat de onderscheiding tussen de habitus en de actus van het geloof inhoudelijk wel terug op Gods Woord. Wat dat niet het geval, dan viel de grond onder zo'n onderscheiding weg. In Ezechiël 11:19-20 en 36:26-27 lezen we over de gave van het nieuwe hart, de nieuwe geest en het vlezen hart. Uit deze gaven vloeien de geloofsdaden voort. In deze teksten wordt geschreven over het "wandelen in Mijn inzettingen."
Johannes de Doper spreekt in Johannes 3:27 over het aannemen dat volgt op de gave Gods. Het tekstverband maakt duidelijk Johannes in de eerste plaats spreekt over het ambt dat hij heeft ontvangen. Onze kanttekenaren leggen uit dat we deze tekst ook breder mogen toepassen. Een mens kan niets goeds aannemen als het hem niet eerst wordt geschonken. Dat geldt dus ook voor het geloof. Eerst wordt de gave van het geloof geschonken, daarop volgen de geloofsdaden.
In Filippenzen 1:29 worden de gave en de daad van het geloof in één tekst genoemd. Ze zijn dus onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De gave gaat voorop, de daad van het geloven volgt daarop. Deze twee mogen niet van elkaar gescheiden worden, maar zijn wel onderscheiden.
NEDERLANDSE GELOOFSBELIJDENIS
Ook in onze belijdenisgeschriften treffen we de onderscheiding van de gave van het geloof en de daden van het geloof aan, al lezen we niet de woorden die Comrie gebruikte. Wie de overeenkomst in deze zaak ziet, kan niet vallen over een onderscheid in woorden. Met andere woorden kan een zelfde zaak worden uitgedrukt.
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 22, lezen we dat de Heilige Geest in het hart "ontsteekt een oprecht geloof". Het doel daarvan is "om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen". Guido de Brès bedoelt hiermee de verborgenheid van de voldoening door Christus. In het hart van een geestelijk dode zondaar is geen enkele ontvankelijkheid voor Christus en Zijn werk. Een onbeschrijfelijke duisternis heerst in een onbekeerde zondaar. Nodig is de gave van het oprechte geloof, "hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten hem zoekt", zo lezen we verder in artikel 22. We zien de nauwe samenhang tussen de gave en de daden van het geloof. Maar wil dit artikel zeggen dat er voor de bewuste geloofsvereniging met Christus geen geloof is? Met andere woorden, dat de eerste geloofsdaad de omhelzing van Christus is? We zullen in een volgende artikel horen dat sommigen dit wel stellen. Naar onze overtuiging wordt er dan iets in de belijdenis gelezen wat er niet staat.
DORDTSE LEERREGELS
In de strijd tegen de remonstranten hebben de Dordtse vaderen nog nadrukkelijker gesproken over de gave van het geloof. Scherp hielden zij tegenover de remonstranten staande dat het geloof allereerst een "hoedanigheid of gave, van God ingestort" is. De remonstranten loochenden dit. Zij legden alle nadruk op het geloof als een daad van de mens. Door deze daad worden wij "eerst bekeerd" en kunnen "wij gelovigen genoemd worden." Volgens de Dordtse Leerregels weerspraken de remonstranten hiermee de Heilige Schrift (zie Dordtse Leerregels III/IV, verwerping der dwalingen artikel 6).
Nadat we, kort, iets hebben gezien hoe Comrie, in navolging van de Bijbel en de belijdenisgeschriften, over het geloof heeft gesproken, moeten we de volgende keer stilstaan bij een scherpe aanval op Comrie en op hen die een beroep doen op deze predikant van Woubrugge.
Middelburg, ds. J.M.D. de Heer