Toch maar een reactie. Het gaat tussen het verschil van een wettische heiligmaking (die leidt tot de dood) en een evangelische heiligmaking (die leidt tot het leven). Dit verschil komt scherp openbaar bij bijna alle puriteinen en natuurlijk bij Kohlbrugge.
Een zondaar wordt zalig door Jezus offer en daar kan en mag niets bij. Niets voor je bekering en niets na je bekering.
.......en Hij maakt vuile zondaren zalig en geen vrome zondaren.
Hier een citaat van Dr.H.F. Kohlbrugge over Romeinen 7
De Wet is geestelijk. Zij verdoemt elke quasi-kerk als een hoer; iedere slavendienst als
huichelarij; iederen Jezus, dien ik u niet gepredikt heb, als stof; iederen geest, dien u
niet ontvangen hebt, met al zijn werkingen als sterken drank, en die zich daarmede vol
maken als wijnzuipers; ieder offer, dat God niet geboden heeft, als het slachten van
een hond. En dergelijke gebeden, gezangversjes, preken en vrome werken, als lijklucht en vuilnis. Zij verdoemt allen, die zich daarmede bezighouden, als adderengebroedsels, en zulke samenkomsten als een raad van de goddelozen, snel om bloed te
vergieten en raadslagen te maken tegen de onschuldige; zij scheldt al dezulken samen
als dieven, rovers en moordenaars, hoereerders, echtbrekers en giftmengers, - juist
terwijl ze schreeuwen: „Wij zijn des Heeren tempel! Hier is Christus! Wij hebben de
Geest; wij hebben de echte werken!"
O, mijn broeders, ziet, dat zal ook uw gericht zijn, voorzover u de Wet niet erkent,
gelijk zij is. Dan zult ge uzelf heel wat aanmatigen, menende wat te zijn, en zult
leeraars van de Wet wezen, zonder te weten wat u leert, zegt en doet. Leert van mij de
Wet hoogschatten, en haar erkennen, gelijk wij haar kennen, opdat u, door Jezus
Christus tot God gebracht, daarin uw vrucht hebt, in God te dienen in Geestesnieuwheid.
De Wet is geestelijk en heeft juist dit ten doel. En u wilt haar onderhouden, om
daardoor vroom en zalig te zijn? De Wet zegt tot hen, die zich onder de Wet bevinden,
dat zij het niet zijn. Wilt u het bij de Wet zoeken? Zij kan u haar geestelijkheid niet
deelachtig maken - want de zonde is daar, en de Wet duldt deze niet; maar het vlees is
haar een gruwel. Wilt u, die van Christus bent, de Wet aan de hand houden, dan zal dit
door de Wet als de gruwelijkste hoererij en boelering worden gestraft; want zij bedoelt
haar eigen eer niet, maar de Heere van de heerlijkheid. Wee echter de tovenaar, die het
waagt, de gave en kracht Gods voor zich af te smeken of te verwachten, opdat hij
daarmee wonderen zou doen.
Zo is het mij uit mijn werken openbaar, dat ik vleselijk ben, verkocht onder de zonde,
en terwijl ik bepaald word bij de geestelijkheid der Wet, roep ik uit: „Ga niet in het
gericht met uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig
zijn. „Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen."
Hoe staat het dan toch met de eigenwijze aanmatiging van het doen en laten? De
aanmatiging, alsof het de mens in zijn hand had het doen, te bepalen; de aanmatiging,
waarbij men niet elke minuut blijft in het geloof, blijft onder de Heere, Hem het doen
overlatend; Hem, die de Zijnen steeds bestuurt en leidt, waar en zoals zij niet willen,
die hun geeft, wat ze niet willen, en ze houdt, zoals ze het niet willen. Ofschoon zij
willen, wat Hij wil. Want de wijze, waarop God de Zijnen leidt, is steeds met het
vlees, met het zichtbare in strijd. De Wet is geestelijk; maar ik weet niet, wat recht is,
of het goed is en zijn zal - of kwaad, wat ik doe, of beide tegelijk. Meen ik, dat het
kwaad is, dan noemt God het goed: en ook heeft God nog niets bij mij geprezen, dan
wat ik eerst als kwaad verwierp. En Hij heeft niets zozeer bij mij bestraft, dan juist
datgene, waarvan ik meende, dat het volstrekt moest volvoerd worden, omdat de Wet
het eiste. Het gaat bij de Wet niet slechts om het volvoeren, maar veel meer om het
„wat " en het „hoe”.
Hoe staat het dus met het hooggeroemde doen, met het: „men moet dan toch iets
doen?" Men moet iets doen, en men doet het niet recht, omdat men het geloof naast
het doen plaatst, en dus het doen naast de genade laat gelden. Ach, overal, waar het
doen, al was het in nog zo geringe mate, bij u geldt, daar bent u onvruchtbaar ten
opzichte van de genade.
Hier sta ik voor en dat kan en mag ik niet veranderen.