Geeske_1991 schreef: ↑Gisteren, 15:51
Ambtenaar schreef:Geeske_1991 schreef: ↑07 okt 2025, 20:35
Niet heel mistiek.
Lees 2 kortinthe 2 vers 16: Dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam? En vooral de kanttekening daarbij zodat je het beter snapt.
Het is nog altijd: Bekeert u! En niet: Laat u bekeren
Klopt, maar lees Jeremia 31:18 Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God!
Efraim had geleerd dat hij zichzelf niet kpm bekeren. Want waarom vraagt hij het anders?
Verstuurd vanaf mijn SM-S911B met Tapatalk
Lees de context eens van het gedeelte van Jeremia 31.
De HEERE verzekert Efraïm ervan dat Hij hoort waarover ze zichzelf beklagen (vers 18). Hij vergeet hen niet, maar neemt nota van wat ze zeggen. Hij hoort hun belijdenis waarin ze erkennen dat ze rechtvaardig gestraft zijn omdat ze zich als een ongetemd kalf eigenwillig hadden gedragen. Door die straf, die tuchtiging, worden ze ertoe gebracht Hem te vragen hen weer aan te nemen omdat ze Zijn eigen volk zijn. Ze vragen dat met de woorden: “Bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn.” Het is het gebed – niet van een enkele zondaar, een individueel mens, maar – van het overblijfsel van het tienstammenrijk tot de HEERE om Zijn werk te voltooien door het al innerlijk bekeerde volk ook terug te brengen in het land.
Deze vraag aan de HEERE om bekering wordt in bepaalde christelijke (reformatorische) kringen misbruikt als argument dat een mens zich niet kan bekeren, maar dat God dat moet doen. Dit misbruik komt voort uit een verkeerd begrip van de uitverkiezing. Dat God op andere plaatsen in de Bijbel de mens oproept, ja, beveelt dat de mens zich moet bekeren, daaraan hebben de mensen in die kringen geen boodschap. Als je daarop wijst, komen ze toch steevast met dit vers. Daarom is het van groot belang dit vers te lezen in het verband waarin het staat. Het betreft een volk dat door een werk van God al tot bekering is gekomen.