Fisher, Het merg, Uitgave 2015 schreef:Nomista: Maar, mijnheer, u ziet toch dat Christus een dorsten vereist, voordat iemand tot Hem kan komen. En dat kan, denk ik, niet zonder ware boetvaardigheid.
Evangelista: In het laatste hoofdstuk van de Openbaring (vs. 17), doet Christus dezelfde algemene nodiging: ‘die dorst heeft, kome’. En alsof de Heilige Geest zo lange tijd geleden dezelfde tegenwerping als de uwe beantwoordde, volgt op deze woorden: ‘en die wil, die neme het water des levens om niet’ (dus zelfs zonder dorsten). ‘Want die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen’ (Joh. 6:37). Maar omdat u van mening schijnt te zijn dat hij zich behoorde te bekeren voordat hij geloven zal, vraag ik u mij eens te zeggen, wat u onder de bekering verstaat.
Nomista: Ik denk dat de bekering bestaat in de vernedering van zichzelf voor God, in een droefheid dat men door zijn zonden Hem beledigd heeft, en in een afkering van de zonde tot de Heere.
Evangelista: Wilt u dan dat iemand dit alles werkelijk zou moeten doen, voordat hij tot Christus komt door het geloof?
Nomista: Jazeker, ik denk dat het zeer gepast is om dit te doen.
Evangelista: Wel, dan zeg ik u dat u hem wilt laten doen hetgeen onmogelijk is (DYKE). Want:
1. De vernedering voor God in de ware boetvaardigen komt voort uit de liefde tot God, hun goedertieren Vader, en dus uit haat tegen die zonden die Hem mishaagd hebben. En dit kan niet zonder geloof.
2. De droefheid naar God omdat wij Hem beledigd hebben door onze zonden, bewijst al dat er een liefde tot God moet zijn (DYKE). Nu is het onmogelijk dat wij God zouden liefhebben voordat wij door het geloof weten dat wij door God geliefd zijn.
3. Niemand kan zich tot God bekeren, tenzij hij eerst door God bekeerd wordt. En nadat hij bekeerd is, heeft hij berouw, zo zei Efraim (Jer. 31:19): ‘Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad’ (STOCK). De waarheid is dat een zondaar die zich bekeert, eerst gelooft dat God zal doen hetgeen Hij beloofd heeft, namelijk zijn zonden vergeven en zijn ongerechtigheid wegnemen. En dan berust hij in de hoop daarvan, en verlaat uit dien hoofde de zonde en zijn oude levenskoers (STOCK), omdat deze God mishagen; en hij gaat doen hetgeen Hem behagelijk en aangenaam is. Dus eerst wordt Gods liefde aangenomen en de vergeving der zonden geloofd, en daarop volgt dan een verandering van de levenswandel.
Nomista: Maar, mijnheer, naar mijn gevoelen stelt de Schrift toch dat de Heere verordend heeft dat de bekering aan het geloof vooraf gaat. Want er wordt immers gezegd: ‘Bekeert u, en gelooft het Evangelie’ (Mark. 1:15).
Evangelista: Opdat u een goed en voldoende antwoord zou mogen ontvangen op deze tegenwerping, vraag ik u op de volgende twee dingen acht te willen geven.
1. Het woord bekeren betekent in de grondtekst een verandering van ons verstand van valse wegen tot rechte wegen, en een verandering van ons hart van het kwade tot het goede. Zoals die zoon in het evangelie zei, dat hij niet wilde werken in de wijngaard van zijn vader; maar daarna berouw hebbende, ging hij heen (Matth. 21:29), dat wil zeggen hij veranderde van gedachte en ging heen.
2. In de dagen dat Johannes de Doper en onze Zaligmaker predikten, dwaalden bijna al hun toehoorders in hun verstand en oordeel. Want zij waren besmet met de zuurdesem of de leer van de farizeeërs en van de sadduceeërs, waarvoor de Zaligmaker Zijn discipelen beval zich te wachten en toe te zien (Matth. 16:6 en 12). De mees¬ten waren daardoor van gevoelen dat de Messias die zij verwachtten een groot en machtig monarch zou zijn die hen van hun tijdelijke dienstbaarheid verlossen zou, zoals ik tevoren al getoond heb. Ook waren er velen de mening van de farizeeërs toegedaan, die stelden dat zoals een uitwendige gelijkvormigheid aan de letter van de wet voldoende was om de gunst en de achting van de mensen te verkrijgen, deze ook genoegzaam was voor hun rechtvaardigmaking en aangenaamheid bij God, en daarom ook om hen in de hemel en tot de eeuwige gelukzaligheid te brengen. Tot dit doel waren zij dus zeer ijverig in vasten en bidden (Luk. 18:12), en zeer zorgvuldig in het ‘vertienden van de munt, en de dille, en het komijn, maar lieten na het zwaarste van de wet, namelijk het oordeel, de barmhartigheid, het geloof; en de liefde Gods’ (Matth. 23:23 en Luk. 11:42). En zo reinigden zij het buitenste van de drinkbeker en van de schotel; maar van binnen waren zij vol van roof en onmatigheid, zoals de Zaligmaker van hen zegt (Matth. 23:25). Er waren ook verscheidenen van hen van het gevoelen van de sadduceeërs (Hand. 23:8), die zeiden dat er geen opstanding is, noch geest, noch engel; en die daarom al hun hoop en troost hadden in de dingen van dit leven, in geen ander leven gelovend.
Toen onze Zaligmaker nu voor dit volk predikte, zei Hij: ‘De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie’. Daarmee zegt Hij dat de tijd door de profeten voorzegd tot de openbaring van de Messias, is vervuld; en Zijn Koninkrijk dat een geestelijk en hemels Koninkrijk is, is nabij gekomen. Verander daarom uw verstand van valse tot rechte wegen, en uw hart van het kwade tot het goede. Verbeeld u zich niet langer dat de Messias naar Wie u uitziet, Iemand zal zijn die u zal verlossen van uw tijdelijke vijanden, maar juist van uw geestelijke vijanden, namelijk van uw zonden, van de toorn van God en van de eeuwige verdoemenis. Vertrouw daarom niet langer op uw eigen gerechtigheid, al wandelt u nog zo stipt naar de letter van de wet; maar geloof de blijde boodschap die u nu wordt gebracht, namelijk dat deze Messias u zal verlossen van de zonde, van de toorn, van de duivel en van de hel, en u brengen tot het eeuwige leven en de heerlijkheid. Laat ook niemand van u zich langer verbeelden dat er geen opstanding der doden zal zijn, en zo zijn verwachting alleen maar op dit leven stellen, maar geloof deze blijde boodschap van de Messias die u nu gebracht wordt, en Hij zal u opwekken ten uitersten dage en u een eeuwig leven geven. Ik wil mij onderwerpen aan een beter oordeel, maar ik geloof toch dat als er in de Heilige Schrift tot enige bekering vermaand wordt, vóór het geloof in Christus, of als er enige bekering, hetzij in orde van natuur of van tijd, aan het geloof in Christus voorafgaat, het alleen zo’n bekering is als hierboven vermeld.
Nomista: Maar, mijnheer, denkt u dat er ook tegenwoordig bij de mensen zulk een bekering is, die aan het geloof in Christus voorafgaat?
Evangelista: Dat denk ik zeker. Als voorbeeld noem ik u een onheilig vleselijk mens die leeft alsof hij met de sadduceeërs niet in een opstanding der doden, een hemel en een hel gelooft, en die in zijn geweten ervan overtuigd wordt dat als hij zo doorgaat met zijn buik te stellen tot zijn god en met alleen maar aardse dingen te bedenken, zijn einde dan het verderf zal zijn. Daarop verandert zo’n mens soms van gedachte en wordt van een wereldse mens een stipte farizeeër, of (zoals sommigen deze noemen) een wettische belijder. Maar wordt hij er verder van overtuigd dat al zijn eigen gerechtigheid in het stuk van de rechtvaardigmaking hem niet zal baten, en dat het alleen de gerechtigheid van Christus is die hierin gelden kan, dan verandert hij van gedachte en begeert hij met de apostel ‘om in Christus gevonden te worden, niet hebbende zijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is, door het geloof’ (Filipp. 3:9). Nu denk ik, dat een mens die dit doet, van oordeel verandert en zich afkeert van verkeerde tot rechte wegen, en zijn hart verandert van het kwade tot het goede, en zich dus op zijn manier in waarheid bekeert (hoewel niet zaligmakend).
Nomista: Maar, mijnheer, wilt u dan stellen dat de bekering volgens mijn beschrijving, niet aan het geloof in Christus voorafgaat, maar daarop volgt?
Evangelista: Jazeker, ik stel dat de bekering niet aan het geloof voorafgaat, maar erop volgt. Want wanneer iemand de liefde van God in Christus tot hém gelooft, dan heeft hij God lief, omdat Hij hem eerst heeft liefgehad. En die liefde dringt hem om zich te vernederen voor Gods voetbank, en te erkennen dat hij veel geringer is dan al deze weldadigheden. Ja, ‘dan gedenkt hij zijn boze wegen, en zijn handelingen, die niet goed waren; en heeft een walg van zichzelf vanwege zijn ongerechtigheden en zijn gruwelen’ (Ezech. 36:31). Dan wil hij ook zichzelf reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, en zo de heiligmaking voleindigen in de vreze Gods, acht gevende op al Gods geboden (2 Kor. 7:1 en Ps. 119:6).
Nomista: Welnu, mijnheer, ik ben door uw antwoord voldaan.