Re: Kinderdoop, 100% naar de Heilige Schrift!
Geplaatst: 23 okt 2025, 22:21
Ik weet even niet waar ik moet beginnen. In mijn andere reactie reageerde ik op je punt 1 toch? En ook al op punt 2? Ik ga liever hier verder dan daar omdat ik hier de vragen erbij kan zien. Het wordt een lange tekst want als ik het in stukjes doe ben ik bang dat je op elke stukje reageert en ik het spoor weer bijster raak.Valcke schreef: ↑Gisteren, 08:32 @Arja, in deze post enkele losse opmerkingen naar aanleiding van je eerdere reacties.
1. Allereerst nog even Kol. 2:11-12. Zoals ik al aangaf, betoogde ik op basis van deze tekst dat besnijdenis en doop betrekking hebben op dezelfde geestelijke zaak, namelijk de doding en begrafenis van de zonden en de opstanding in het nieuwe leven met Christus. Ik heb deze tekst niet geciteerd om daarmee een volledig bewijs te geven van de afschaffing van de besnijdenis. Die afschaffing blijkt echter wel uit andere tekstgedeelten. Ik vraag mij af of je deze opmerkingen van mij wel tot je genomen hebt, want je blijft zeggen dat uit Kol. 2 de afschaffing van de besnijdenis niet blijkt. Daar ben ik het dus mee eens, in zoverre dat we de afschaffing van de besnijdenis niet alleen op dit tekstgedeelte kunnen baseren.
2. Ondertussen is het wel een heel belangrijke vaststelling dat de besnijdenis en de doop betrekking hebben op dezelfde geestelijke zaak. Als dat zo is, dan kun je je afvragen waartoe de besnijdenis nu nog dient. De doop duidt immers dezelfde geestelijke zaak aan. Waar dit (de afschaffing) impliciet in Kol. 2:11-12 ligt opgesloten, wordt dit expliciet in diverse andere gedeelten van de Schrift duidelijk gemaakt. Met name blijkt dit m.i. wel uit de brief aan de Galaten.
3. Je gaf eerder aan dat de besnijdenis voor de Joden blijft bestaan op grond van het verbond met Abraham. Echter, het verbond met Abraham betreft in zijn wezen een verbond met alle volken. O.a. Gen. 22:18: ‘En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.’ In Christus delen alle volken in de zegen en beloften van dit verbond. Op grond waarvan is dan nu nog een afzonderlijk verbondsteken nodig voor het Joodse volk?
4. Je beriep je ook op het feit dat de apostel Paulus Timotheüs besneden heeft. Uit de geschiedenis hiervan blijkt echter duidelijk dat Paulus dat niet deed op grond van Gods bevel, maar vanwege de Joden. Dat staat zelfs uitdrukkelijk in de tekst: ‘om der Joden wil.’ Hieruit zien we heel duidelijk dat de apostel deze besnijdenis onder het nieuwe verbond niet leerde, maar juist van het tegenovergestelde gevoelen was.
5. Omdat (a) besnijdenis en doop dezelfde geestelijke betekenis hebben; (b) de besnijdenis onder het nieuwe verbond geen noodzaak en geen kracht meer heeft - zoals met name uit diverse plaatsen in Galaten en Handelingen blijkt, mogen we wel degelijk de gevolgtrekking maken dat de doop als teken en zegel van de inlijving in het verbond de plaats ingenomen heeft van de besnijdenis.
6. Je maakt in een van je posts een tegenstelling tussen Gods bevel en Gods beloften. Je stelt dat de geloofsdoop gegrond is op het gebod van de Heere, en dat de kinderdoop alleen haar grond vindt in de Gods toezegging. Dit is echter een valse tegenstelling. Bevel en belofte gaan samen! Dat de doop onderhouden wordt, is inderdaad gegrond op het bevel van de Heere Zelf. We vinden dit bevel in Mattheüs 28:19. Maar het teken is niet een teken waarin het bevel verzegeld wordt; het teken verzegelt alleen Gods beloften. Kortom: de tegenstelling is onjuist.
7. De instelling van de doop (het bevel) laat ook zien dat de kinderen niet uitgesloten worden. Mattheüs 28:19: ‘Gaat dan heen, onderwijst [letterlijk: maakt tot discipelen] al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ In dit bevel lees ik niet dat het geloof vooraf (in alle gevallen) vereist wordt. Evenmin lees ik dat de kinderen niet tot discipelen gemaakt worden en dus niet gedoopt zouden moeten worden. Worden zij wel onderwezen en tot discipelen gemaakt, dan is de doop daarmee verbonden, zoals deze tekst duidelijk leert.
8. Het teken: zeker is de doop door onderdompeling een legitieme vorm van de doop. Tegelijk sluit dat een andere vorm niet uit. Het is bv. onwaarschijnlijk dat de gevangenbewaarder met al de zijnen in de nacht door onderdompeling gedoopt werden. De Schrift spreekt over gedoopt worden ‘met water’; het Griekse voorzetsel ‘en’ wijst het water aan als het instrument, het middel. Dit laat ruimte voor een andere vorm, in het bijzonder als door omstandigheden de onderdompeling bezwaarlijk is. Dat zien we trouwens ook in Titus 3:5, 6 waar in combinatie met het ‘bad der wedergeboorte’ (enz.) ook gesproken wordt over ‘uitgegoten’, wat een duidelijke zinspeling is op het water. Vereist in de vorm is alleen dat de doop gebeurt met water, door een dienaar van het Evangelie, en in de Naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest.
Tot zover voor dit moment.
Punt 2/3
Ik begrijp wat je bedoelt maar volgens mij blijft je redenering toch uitkomen bij een vorm van vervanging. Je zegt immers: als de doop en de besnijdenis betrekking hebben op dezelfde geestelijke zaak, dan is de besnijdenis overbodig geworden. Dat is in wezen de grondgedachte van vervanging, ook als je die niet expliciet bedoelt. Daarbij lees je Galaten als ik je goed begrijp als een bevestiging van die afschaffing: impliciet in Kolossenzen, expliciet in Galaten. Daarmee veronderstel je dat Paulus in Galaten niet alleen de besnijdenis als voorwaarde tot rechtvaardiging afwijst (waar ik het van harte mee eens ben), maar ook de besnijdenis als teken van het verbond buiten werking stelt. Dat zie ik anders. In Galaten gaat het niet over het voortbestaan of de functie van de besnijdenis, maar over de weg tot rechtvaardiging: niet door werken of extra handelingen zoals de besnijdenis, maar door geloof alleen. Paulus schrijft daar geen sacramentenleer; hij verdedigt de kern van het evangelie tegen wettische verdraaiing.
---
Vraag 3
Hier stel je dat het verbond met Abraham in zijn wezen een verbond met alle volken is, maar dat lees ik anders. In Genesis 22:18 zegt God niet dat alle volken in het verbond met Abraham worden opgenomen, maar dat alle volken gezegend zullen worden in zijn Zaad. Dat is een wezenlijk verschil. De zegen van het Abrahamitische verbond stroomt naar de volken toe in het Evangelie, maar dat bewuste verbond zelf blijft met Abraham en zijn nageslacht. In het Hebreeuwse denken betekent “gezegend worden in” niet dat je automatisch deel uitmaakt van het verbond, maar dat je deel krijgt aan de zegen die eruit voortkomt.
Wie uit de volken tot geloof komt in Hem, deelt in die zegen maar dat maakt hem nog geen deel van het etnische verbond dat God met Israël heeft gesloten. Paulus zegt nergens dat dat verbond is opgeheven of opgelost in een universeel “kerkverbond.” Integendeel: hij noemt Israël nog steeds “Zijn volk”, en Gods roeping ziet hij als “onberouwelijk” (Rom. 11:29). De besnijdenis blijft daarom een teken van dat blijvende verbond met Gods volk Israël. De doop hoort bij het Nieuwe Verbond, geopend voor een ieder die in de Messias gelooft, Jood of iemand uit de volken. Ik zie besnijdenis en doop dus niet als concurrerend, maar onderscheiden en geworteld in de eigen verbondsrelatie(s) die God Zelf instelde. Het Abrahamitische verbond staat op zichzelf en is niet opgegaan in het Nieuwe Verbond. Er is aanzienlijk schriftuurlijk bewijs dat het Nieuwe Verbond het Mozaïsche verbond verving en niet het Abrahamitische. Dat de ene beëindigd is, betekent niet dat de andere ook beëindigd is.
---
Vraag 4
Dat Paulus Timotheüs liet besnijden “om der Joden wil” (Hand. 16:3) betekent niet dat hij de besnijdenis daarmee als onwettig of betekenisloos beschouwde. Paulus handelde hier volgens mij uit pastorale wijsheid. Hij wist dat Timotheüs, als zoon van een Joodse moeder, naar de wet als Jood werd beschouwd. Door hem te laten besnijden bevestigde Paulus juist die identiteit, zodat zijn bediening onder de Joden geen aanstoot zou geven.
Dat is iets heel anders dan wat in Galaten 2 gebeurt, waar hij weigert Titus, een Griek, te laten besnijden, omdat dat een aanval zou betekenen op de vrijheid in Christus. Daar verdedigt hij het evangelie tegen wetticisme; in Handelingen 16 handelt hij binnen de vrijheid van het evangelie, met het oog op de eenheid en het getuigenis. Het verschil ligt dus niet in het al dan niet afschaffen van de besnijdenis, maar in de bedoeling.
Bij Timotheüs: bevestiging van zijn Joodse identiteit en openheid naar de Joodse gemeenschap.
Bij Titus: afwijzing van de gedachte dat besnijdenis nodig is tot zaligheid.
Paulus leert nergens in Galaten dat de besnijdenis als teken van Israëls verbond ophield te bestaan. Hij maakt onderscheid tussen besnijdenis als voorwaarde tot rechtvaardiging (die hij afwijst) en besnijdenis als teken van het blijvende verbond met Israël (die hij respecteert).
---
Reactie op punt 5
Ik begrijp de redenering, maar ik zie haar wezenlijk anders. En eerlijk gezegd raakt het me dat je het zo stelt, omdat het volgens mij tekortdoet aan wat God Zelf blijvend heeft ingesteld.
De conclusie dat de doop “de plaats ingenomen heeft van de besnijdenis” volgt niet vanzelf uit de genoemde punten. Allereerst hebben de besnijdenis en de doop niet dezelfde geestelijke betekenis. De besnijdenis was nooit een teken van inlijving in een geestelijke gemeenschap, maar van afkomst, het teken van het verbond dat God sloot met Abraham en zijn nageslacht (Gen. 17:9–14). Het markeert het volk dat God riep om Zijn Naam uit te dragen onder de volken en tot een licht te zijn.
De doop daarentegen is een teken dat hoort bij het nieuwe leven in de Messias, en wordt ontvangen door wie in Hem gelooft, Jood of uit de volken. Ze heeft een beeld in zich dat verwijst naar sterven en opstaan met Christus, wordt niet gezien als inlijving in een gemeente. Vanuit Messiaans-baptistisch perspectief is het daarom niet bijbels om te zeggen dat de doop “de plaats heeft ingenomen van de besnijdenis.” Ze hebben een verschillend doel en functioneren binnen verschillende verbondsverhoudingen. Wie zegt dat het ene het andere vervangt, zegt impliciet dat God het verbond met Abraham heeft ingetrokken, iets wat Paulus ontkent. Het onvoorwaardelijke verbond dat God met Abraham heeft gesloten, blijft tot op de dag van vandaag van kracht en is niet vervangen door de komst van de Messias
---
Reactie op punt 6
Ik denk dat we hier verschillend spreken over wat de doop is. In jouw redenering functioneert de doop als teken én zegel, een handeling waarin Gods belofte wordt verzegeld, door God zelf. Maar een baptist ziet de doop niet als een verzegeling van Gods belofte. Het heeft geen enkele sacramentele waarde, waarin iets geestelijks wordt bezegeld. Het is een gehoorzaam handelen op een voorgeschreven bevel. De geloofsdoop rust niet op een verbondsbelofte, maar reageert op het bevel van de Messias Zelf. De belofte van vergeving en nieuw leven is bij de baptist immers al werkelijkheid geworden vóórdat hij gedoopt wordt.
Misschien had ik het niet zo duidelijk gezegd:
---
Reactie op punt 7
“Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog daarin leven? Of weet gij niet dat zovelen als wij in Messias Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?” (Rom. 6:1–3). Deze verzen waren in de vroege kerk leidend voor het verstaan van de doop. “Men duidde de doop niet vanuit het verbond, zoals in de Reformatie gangbaar werd, maar vanuit de gemeenschap met Christus in Zijn dood en begrafenis” (dr. W. Vlastuin, in Christus gedoopt).
Dat het in de eerste eeuwen na Christus zo geduid werd laat zien dat de doop vooral werd gezien als bewuste deelname aan de dood en opstanding van de Messias zelf, door het zaligmakende geloof. De doop volgde dus echt op geloof. Daarom lees ik ook Mattheüs 28:19 in die lijn: Christus zegt niet “Doopt allen, opdat zij discipelen worden,” maar “Maakt tot leerlingen … doopt hen … en leert hen onderhouden.” De volgorde is helder: eerst discipelschap (zoals Jezus het omschrijft: zaligmakend horen én doen), dan doop, vervolgens verder onderwijs.
Ook binnen baptistische gemeenten worden kinderen gedoopt wanneer zij zelf tot geloof gekomen zijn en daarvan getuigenis geven. Ook anders begaafde mensen. Het gaat daarbij niet om leeftijd, maar om "verstaan" en zaligmakend geloof. Een twaalfjarige hoeft daarin geen uitzondering te zijn, ik noem "verstaan" met een linkje naar bij de samenkomst in de dagen van Ezra, waar “mannen en vrouwen, en al wie verstand had om te horen” aanwezig waren bij het voorlezen van de wet (Neh. 8:2–3).
---
Reactie op punt 8
Dat is voor mij geen strijdpunt. Als er te weinig water is, gebruik je wat er is. Maar het beeld dat de Bijbel zelf gebruikt, blijft dat van ondergaan en opstaan met Christus. Dáár draait het voor mij om.
De vertaalkeuze “met” lijkt mij niet zo precies. Het voorzetsel *ἐν* duidt in het Grieks meestal een plaats of sfeer aan, dus in het water. En het werkwoord baptizō betekent “onderdompelen, volledig onderbrengen in.”
Ik weet eerlijk gezegd niet goed hoe je iets kunt onderdompelen met water.
Even wat foutjes eruit gehaald