Belangrijker is de vraag of jij het eens bent met de leer der reformatie betreffende de doop.
Ursinus schreef:De voornaamste bewijzen, waarmee de Kinderdoop tegen de dwaalgeesten verdedigd wordt, behoren ons bekend te zijn, en zijn de volgende vier:
Het eerste bewijs: Dat allen die tot de Gemeente en het Verbond Gods behoren, ook behoren gedoopt te worden. De kleine kinderen behoren evengoed tot het Verbond en Gods Gemeente, als de volwassenen. Daarom behoren de kleine kinderen der Christenen evengoed gedoopt te worden als de volwassenen. Dat allen die tot het Verbond en de Gemeente behoren, gedoopt dienen te zijn..., wordt hieruit bewezen, dat de ganse Gemeente behoort gedoopt te zijn, volgens Christus' bevel, Matth. 28 : 19: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve dopende"; en uit hetgeen Paulus leert in 1 Kor. 12 : 13: „Want ook wij allen zijn door enen Geest tot één lichaam gedoopt.” Het feit dat de jonge kinderen der Christenen tot het Verbond en de Gemeente behoren, wordt bewezen uit het formulier des Verbonds, Gen. 17 : 7: „Om u te zijn tot een God en uwen zade na u", en uit Christus' bevel in Matth. 19 : 14: „Laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot Mij te komen, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen" (Vgl. D.L., I, art. 17). Op de tegenwerping, dat de vrouwen in het Verbond begrepen waren en toch niet besneden waren, is hier kort tevoren al geantwoord.
Het tweede bewijs: Wie de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toekomt - of: zoals in de Catechismus staat, aan wie de vergeving der zonden door het bloed van Christus, en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, toegezegd wordt - die moeten van de Doop niet geweerd worden. Ook de kleine kinderen der Christenen komt de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toe, of: aan de kleine kinderen is evengoed als aan de volwassenen de vergeving der zonden door het bloed van Christus. en de Heilige Geest Die het geloof werkt, toegezegd. Daarom behoren de kleine kinderen evenmin van de Doop geweerd te worden als de volwassenen.
Dat zij, wie de weldaad van de vergeving der zonden door Christus' bloed, en de wedergeboorte door de Heilige Geest toekomt, niet van de Doop geweerd mogen worden, wordt bevestigd door Petrus' woorden uit Hand. 10 : 47: „Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben als ook wij?" En zulks met een duidelijke reden. Want wie de betekende zaak van het sacrament toekomt, hem komt ook het teken toe; tenzij er een bepaalde conditie of omstandigheid (in de instelling uitgedrukt) tegen is, om het gebruik van het sacrament te beletten; zoals vroeger de vrouwen om haar geslacht (= haar kunne,) niet besneden werden, en ook nu nog de verkondiging van 's Heeren dood en de zelfbeproeving de kleine kinderen belet Avondmaal te vieren; waarover wij zo dadelijk breder zullen handelen.
Het feit dat ook de kleine kinderen de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toekomt, en dat hun de Heilige Geest gegeven is, wordt opnieuw bewezen uit het formulier van het Verbond, Gen. 17 : 7: „Om u te zijn tot een God en uwen zade na u"; en uit Christus' belofte in Matth. 19 : 14: „Laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot Mij te komen, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.” En Lukas noemt deze kindertjes in Luk. 18 : 15 in 't Grieks „ta brèphè", d.w.z. kleine, pasgeboren kindertjes, die nog geen onderwijs konden ontvangen of het geloof konden belijden, maar die nochtans in de Gemeente geboren waren, Ook (wordt het bewezen) uit Petrus' prediking, Hand, 2_: 38v.: „Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allen, die daar verre zijn", enz.; en uit Hand. 3 : 25: „Gijlieden zijt kinderen der Profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft.” Ook uit Paulus' getuigenis in 1 Kor. 7 : 14: „Want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig", en uit Rom. 11 : 16: „En indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig.” Ook uit het voorbeeld van Johannes de Doper, die in de buik van zijn moeder door de Heilige Geest geheiligd was, Luk. 1 : 15, vgl. ook Mozes, Samuël en Jeremia. Lees ook Hand. 7 : 20, 1 Sam. 1 : 21; id. 3 : 10, en Jer. 1:5.
Het derde bewijs: Het sacrament, dat van Godswege tot dat doel ingesteld is, dat het een publieke opneming betekent in de Gemeente, en een haar onderscheiden van andere sekten, komt aan allen toe, die in het verbond zijn en in de Kerk behoren opgenomen en van andere sekten onderscheiden te worden , en het behoort hun meegedeeld te worden, van welke leeftijd zij dan ook mogen zijn. Welnu, de Doop is een sacrament van Christus, dat daartoe is ingesteld, dat men daardoor openlijk in de Gemeente opgenomen en van andere sekten onderscheiden wordt, enz. Daarom behoort de Doop aan allen, die in het Verbond en in de Gemeente opgenomen zijn, meegedeeld te worden, om zó van andere sekten onderscheiden te worden, van welke leeftijd zij dan ook zijn. Nu is in het eerste bewijs al betoogd, dat de kleine kinderen, evengoed als de volwassenen, in het Verbond zijn en in de Gemeente behoren te worden opgenomen. Daarom dient de Doop zowel aan de kleine kinderen als aan de volwassenen meegedeeld te worden.
Het feit dat allen die in het verbond zijn, het sacrament waardoor zij in de Gemeente opgenomen en van andere sekten onderscheiden worden, dienen te ontvangen, is duidelijk, omdat God zulk een sacrament tot dat doel ingesteld en de ganse Gemeente bevolen heeft. Want God wil, dat Zijn Gemeente openlijk aangenomen en van de andere mensen onderscheiden wordt, zoals van de besnijdenis geldt, Gen. 17 : 14: „Wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit hare volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken"; en van de Doop, in Matth. 28 : 19: „Leert", of volgens het Grieks: „Maakt tot discipelen alle volken.” Daarom wil God niet dat iemand bij de Kerk gerekend wordt, die niet door het sacrament, dat daartoe ingesteld is, aangenomen en onderscheiden wordt van alle anderen die niet tot Gods verbond en Christus' school behoren.