SecorDabar schreef:Ik ben de leerredenen van de Haarlemse Christelijk gereformeerde dominee
Johannes Schotel aan het lezen.
Wie weet iets van, en kan iets schrijven over Ds. Schotel?
Predikanten en oefenaars, deel 1, blz. 205 t/m 207 schrijft:
SCHOTEL, Johannes (1825-1914)
Johannes Schotel, geboren op 1 juli 1825 te Dordrecht, groeide op in
een werelds milieu. Zijn ouders, Johannes (Jan) Schotel (1803-1842) en
Jenneke Wagenaar (1802-1844), zagen de kerk alleen van binnen
wanneer zij een van hun (vier) kinderen lieten dopen. Verder gaven zij
hun kinderen een 'streng zedige, doch ongodsdienstige opvoeding.'
'Op een fatsoenlijke wijze werd de wereld gediend en het kaartspel was
een van de geliefdste spelen der familie.'
Schotel was nog een jongen, toen zijn ouders stierven, betrekkelijk kort
na elkaar. Ook bij de oomen tante te Rotterdam, bij wie de kinderen
toen in huis kwamen, was de Bijbel een gesloten boek.
Op 19-jarige leeftijd werd Schotel echter stilgezet op de weg van het
verderf en bepaald bij de eeuwige bestemming van de mens. Hij kwam
in aanraking met Gods volk en in een weg van ontdekking werd hem in
korte tijd het werk der Goddelijke Personen geopenbaard, 'zodat hij op
betrekkelijk jeugdige leeftijd het onuitsprekelijk voorrecht genoot om
met bewustheid voor eigen hart in een drieënig God zich voor tijd en
eeuwigheid kwijt te raken.' Hij was toen tweeëntwintig jaar en had in
die tijd reeds werkzaamheden met het predikambt.
Als 25-jarige kantoorbediende trad hij op 29 augustus 1850 in het
huwelijk met Elisabeth Willemina van Buul (1826-1900) uit Dordrecht.
In Rotterdam had Schotel werk gevonden op een makelaarskantoor en
het echtpaar sloot zich aan bij de Kruisgemeente van ds. Van den
Oever, die vanaf 1864 gediend werd door ds. D. Klinkert. Het echtpaar
kreeg vijf kinderen.
Vanaf 1862 sprak Schotel, samen met (de latere predikant) J.W. van
den Broek als oefenaar om de veertien dagen een stichtelijk woord in
Charlois ten zuiden van Rotterdam, waar een aantal leden van de
Kruisgemeente woonde. Het gezelschap te Charlois kwam aanvanke-
lijk als 'Vereniging tot verspreiding der Waarheid' samen in een
uitgebroken huiskamer.
Niettegenstaande de felle tegenstand van ethisch/moderne hervormde
zijde konden deze 'kamerlingen' in 1866 een eigen kerkje in gebruik
nemen. Toen de samenkomst in december 1866 als Kruisgemeente
Katendrecht geïnstitueerd was en ds. D.J. van Brummen in 1867 als
eigen predikant tot de gemeente overkwam, beëindigden Schotel en
Van den Broek hun evangelisatiearbeid. Van den Broek werd
predikant te Goes, maar Schotel bleef oefenen waar hij gevraagd werd,
omdat hij zich niet overtuigd wist van een Goddelijke inwendige
roeping tot het predikambt. Bovendien zou hij er maatschappelijk
gezien slechts op achteruit gaan.
Omstreeks 1869 werd Schotel er echter meer en meer van overtuigd dat
hij predikant zou moeten worden. Het lezen van de kenmerken van een
waarlijk geroepen dienstknecht in de Redelijke Godsdienst van W. à
Brakel en de geschiedenis van Mozes' roeping bracht hem in zielenood.
Hij besefte dat hij de hand aan de ploeg moest slaan, zonder om te zien
naar hetgeen achter is (Luk. 9:62).
In deze tijd kreeg hij een beroep naar de Kruisgemeente te Hazers-
woude, waar hij reeds verschillende malen gepreekt had. Het beroep
leidde niet tot resultaat, want inmiddels kwam de vereniging met de
Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk tot stand en Schotel
voelde er aanvankelijk niet voor zich te laten examineren door
predikanten met wie hij eerder als kruis gezind oefenaar 'in '
strijdperk was getreden.' Bovendien zou hij eerst door kerkeraad
classis van Rotterdam beroepbaar gesteld moeten worden.
Doch later werd zijn hart met Jesaja 6:8b onvoorwaardelijk t
onderzoek overgebogen: 'Zie, hier ben ik, zend mij heen.' De heilige
verwondering van de onbeschrijfelijke schoonheid, majesteit en heer-
lijkheid Gods tegenover zijn onbekwaamheid en zondigheid gaf
verootmoediging en 'vlakte' om zich niet langer
te verzetten.
In oktober 1869 werd hij door de classis Rotterdam onderzocht. Na een
preekvoorstel over Romeinen 13: 14a werd besloten dat hij eerst van de
drie Rotterdamse predikanten (D. Klinkert, P. Wagemaker, A.S.
Entingh) een opleiding zou ontvangen.
Op 28 mei 1872 werd hij in de provinciale synode der Christelijke
Gereform -erde Kerk van Zuid-Holland geëxamineerd naar artikel 8
D.K.O. en na een voorstel over Romeinen 6:7 werd Schotel beroepbaar
gesteld. Uit een viertal beroepen nam hij dat naar Bergambacht aan,
waar hij op 21 juni 1872 werd bevestigd door ds. 1. Middel van Gouda.
Hij deed zijn intrede met Kolossenzen 4:3a.
In oktober 1873 trok hij naar Dinteloord, als opvolger van ds. G. de
Braal. Van augustus 1875 tot april 1880 stond hij te Alphen aan den
Rijn en daarna tot oktober 1883 te Scheveningen. Van november 1883
tot oktober 1893 diende ds. Schotel de Christelijke Gereformeerde
Kerk te Haarlem, die eerder als Kruisgemeente o.a. door ds. Sterken-
burg gediend was.
Na de vereniging van 1892 voelde Schotel zich bezwaard in één
verband met de dolerenden. Toen zijn kerkeraad het in meerderheid
niet eens was met zijn voorstel tot losmaking, nam Schotel een beroep
aan naar de Christelijke Gereformeerde Kerk te Utrecht. Inmiddels
werd te Haarlem een Christelijke Gereformeerde gemeente gevormd,
die haar predikant terugriep, zodat Schotel in 1896 weer aan Haarlem
verbonden werd.
Tot op 78-jarige leeftijd arbeidde 'Schotel van Haarlem' nog in de
Christelijke Gereformeerde Kerk. Verschillende malen schreef hij een
'bladzijde uit de portefeuille van een oefenaar' in het kerkelijk
jaarboekje, terwijl hij een zestal en een twaalftal preken voor de pers
gereedmaakte.
In 1904 verleende de classis Amsterdam ds. Schotel eervol emeritaat.
Herhaalde influenza en een oogziekte maakten het preken onmogelijk.
Op bijna 89-jarige leeftijd overleed Schotel op 9 april 1914. Op zijn
sterfbed had hij getuigd dat het hem verre het beste was, ontbonden te
zijn en met Christus te wezen. Zijn zoon schreef: 'In den tijd zijner
bediening is vader voor velen tot rijken zegen geweest en de eeuwigheid
alleen zal er van gewagen hoeveel paarlen hij heeft mogen hechten aan
de kroon van den Koning der Kerk.'
Geschriften:
'Een kleine bladzijde uit de portefeuille van een oefenaar'. In Jaarboekje voor de
Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland 1896, Utrecht z.j., blz. 8-21.
'Nog een bladzijde uit de portefeuille van een oefenaar'. In Jaarboekje voor de
Christelijke Gereformeerde Kerk voor het jaar 1900. (Met portret van ds. J. Schotel,
pred. te Haarlem), Utrecht z.j., blz. 35~47.
'Een derde bladzijde uit de portefeuille van een oefenaar'. In Jaarboekje der
Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland voor het jaar 1902, Utrecht z.j., blz.
36-50.
Zestalleerredenen over verschillende teksten des Nieuwen Testaments (1905),
Gorinchem 1935. .
Twaalf leerredenen, bij gelegenheid der christelijke feestdagen, z.p., z.j. (1907).
'Voorwoord'. In D. Bruinings, De Leeuw uil de stam van Juda als een Lam ter
slachting geleid, Utrecht 1898 (herdr. Utrecht 1980).