Ik las onlangs van een oude ouderling van Genemuiden. (kantt.: 't was niet de meest linkse) Die was zo goed bij zijn hart dat hij iedereen waarvan hij meende enig geestelijk leven te herkennen de handen oplegde. Hij werd daarop aangesproken. Zijn antwoord was ik zet er liever 10 in die er niet bij horen dan 1 erbuiten die er wel bij hoort. Dat onderscheid is er ook nog eens.
Ik denk dat het niet goed is mensen de handen op te leggen. De handen opleggen houdt vaak in dat mensen die iets kunnen vertellen (vaak meer ellendekennis, dan bewuste Christuskennis) half zalig verklaard worden. Dat is niet naar de Schrift.
Wat wél naar de Schrift is, om een ieder die zegt in Christus te zijn (en wiens leer en leven daar niet mee strijdig is) te zien als broeder/zuster in het geloof. Hierbij geldt dat wij de verantwoordelijkheid voor de echtheid niet moeten leggen in ons wikken en wegen van wat verteld kan worden, maar bij de persoon die het verhaal verteld. Alleen hij/zij weet of er een omhelzen van Christus is geweest of niet.
Ik denk dat als we zo handelen, we ook op een goede manier vrij zijn. Een ambtsdrager is pas vrij als hij ieder van zijn hoorders maant tot zelfonderzoek, niet alleen degenen van wie hij 'het niet over kan nemen'. Een scherpe wetsprediking, een sterk separerende prediking, is voor heel de gemeente nodig, niet alleen voor de onbekeerden. Ook Gods volk moet steeds weer afgesneden en afgebracht worden van alles wat uit hen zelf is. Ik denk dat dát element meer plaats verdient, dan het nu vaak (zowel links als rechts, licht en zwaar) krijgt.
Daarom: Zie een ieder die belijdt in Christus te geloven als kind van God, tegelijkertijd beseffend dat niet een ieder die zegt Heere, Heere zal ingaan in het koninkrijk der hemelen...