Petrus schreef:
Als bovenstaande een dwaalleer is, hoezeer is dan het eigen geloof een dwaalleer die inmmers hetzelfde leert??
Petrus, onze eigen Nederlandse geloofsbelijdenis dan?:
Artikel 7. De volkomenheid van de Heilige Schrift.
Wij geloven dat deze Heilige Schrift den wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want overmits de gehele wijze van den dienst dien God van ons eist, aldaar in het lange beschreven is, zo is het den mensen, al waren het zelfs apostelen, niet geoorloofd anders te leren, dan ons nu geleerd is door de Heilige Schriften; ja, al ware het ook een engel uit den hemel, gelijk de apostel Paulus zegt. Want dewijl het verboden is den Woorde Gods iets toe of iets af te doen, zo blijkt daaruit wel dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is. Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de grote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten; want alle mensen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve. Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeenkomt, gelijk ons de apostelen geleerd hebben, zeggende: Beproeft de geesten of zij uit God zijn. Insgelijks: Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis.
Artikel 26. Van de enige voorbidding van Christus.
Wij geloven dat wij geen toegang hebben tot God, dan alleen door den enigen Middelaar en Voorspraak, Jezus Christus, den Rechtvaardige; Dewelke hierom mens geworden is, verenigende tezamen de Goddelijke en de menselijke natuur, opdat wij mensen een toegang zouden hebben tot de Goddelijke Majesteit; anderszins ware ons de toegang gesloten. Maar deze Middelaar, Dien de Vader ons heeft gegeven tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken. Want er is niemand, noch in den hemel, noch op de aarde, onder de schepselen, die ons liever heeft dan Jezus Christus; Dewelke, hoewel Hij in de gestaltenis Gods was, nochtans Zichzelven vernietigd heeft, aangenomen hebbende de gestaltenis eens mensen en eens dienstknechts voor ons, en is in alles Zijn broederen gelijk geworden. Indien wij nu een anderen middelaar zoeken moesten, die ons goedgunstig ware, wien zouden wij kunnen vinden die ons meer beminde dan Hij, Die Zijn leven voor ons gelaten heeft, ook toen wij Zijn vijanden waren ? En zo wij een zoeken die macht en aanzien heeft, wie is er die daarvan zoveel heeft als Degene Die gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en Die alle macht heeft in den hemel en op de aarde ? En wie zal eer verhoord worden dan de eigen welbeminde Zone Gods? Zo is dan alleen door een mistrouwen dit gebruik ingevoerd, dat men de heiligen onteert, in plaats van die te eren, doende hetgeen zij nooit gedaan noch begeerd hebben, maar hebben het volstandiglijk en volgens hun schuldigen plicht verworpen, als blijkt uit hun schriften. En hier moet men niet voorbrengen dat wij het niet waardig zijn; want het heeft hier de mening niet dat wij onze gebeden op onze waardigheid zouden voordragen, maar alleen op de uitnemendheid en waardigheid van onzen Heere Jezus Christus, Wiens rechtvaardigheid de onze is door het geloof. Daarom, de apostel, willende deze zotte vrees, of veelmeer dat mistrouwen, van ons nemen, zegt ons dat Jezus Christus Zijn broederen in alles gelijk geworden is, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, om de zonden des volks te verzoenen; want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen. En daarna, om ons nog meer moed te geven om tot Hem te gaan, zegt hij: Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. Dezelfde apostel zegt dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus; laat ons dan toegaan, zegt hij, in volle verzekerdheid des geloofs, enz. Insgelijks: Christus heeft een onvergankelijk Priesterschap; waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Wat ontbreekt er meer, dewijl Christus Zelf deze uitspraak doet: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij. Waartoe zouden wij een anderen advocaat zoeken, aangezien het God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Advocaat te geven? Laat ons Hem niet verlaten, om een anderen te nemen; of veelmeer, een anderen te zoeken, zonder hem immermeer te vinden; want toen God Hem ons gegeven heeft, zo wist Hij wel dat wij zondaars waren. Daarom, volgens het bevel van Christus, zo roepen wij den hemelsen Vader aan door Christus, onzen enigen Middelaar, gelijk wij in het gebed des Heeren geleerd zijn; verzekerd zijnde dat al wat wij den Vader zullen bidden in Zijn Naam, ons zal gegeven worden.
Artikel 29. Van het onderscheid en de mertekenen der ware en valse kerk.
Wij geloven dat men wel naarstiglijk en met goede voorzichtigheid, uit den Woorde Gods, behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij; aangezien alle sekten die heden ten dage in de wereld zijn, zich met den naam der Kerk bedekken. Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen van de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn; maar wij zeggen dat men het lichaam en de gemeenschap der ware Kerk onderscheiden zal van alle sekten welke zeggen dat zij de Kerk zijn. De merktekenen, om de ware Kerk te kennen, zijn deze: zo de Kerk de reine predikatie des Evangelies oefent; indien zij gebruikt de reine bediening der sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft; zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt, om de zonden te straffen. Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd. Hierdoor kan men zekerlijk de ware Kerk kennen, en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden. En aangaande degenen die van de Kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen; te weten, uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende den enigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen, den waren God en hun naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken. Alzo nochtans niet, alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij; maar zij strijden daartegen door den Geest al de dagen huns levens, nemende gestadiglijk hun toevlucht tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaamheid van den Heere Jezus, in Denwelken zij vergeving hunner zonden hebben, door het geloof in Hem. Aangaande de valse kerk, die schrijft zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods, en wil zich aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in Zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt; zij grondt zich meer op de mensen dan op Christus; zij vervolgt degenen die heiliglijk leven naar het Woord Gods, en die haar bestraffen over haar gebreken, gierigheid en afgoderijen. Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen, en van elkander te onderscheiden.
Hiertegen de Leerregels van Trente (in dele):
Canon 1
17
2
6
Als iemand onkent, dat in het sacrament van de allerheiligste Eucharistie werkelijk (vere) waarachtig (realiter) en substantieel (substantialiter) het Lichaam en Bloed wordt bevat, met de ziel en godheid van onze Heer Jezus Christus en dat zij daarom de gehele Christus bevat, maar hij zegt: het is alleen maar een teken (signo) of een afbeelding (figura) of werkingskracht (virtute), hij zij verdoemd.
Canon 2
18
8
Als iemand zegt: in het hoogheilig Sacrament van de Eucharistie, verblijven de substanties van brood en wijn samen met het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus, en hij ontkent die wonderbaarlijke en éénmalige verandering van de gehele substantie van brood in het Lichaam en van de gehele substantie van wijn in het Bloed, waarbij tenminste de gedaanten van brood en wijn blijven, die verandering die de katholiek Kerk op treffende wijze wezensverandering (transsubstantiatie) noemt,hij zij verdoemd
Canon 3
19
6
7
Als iemand ontkent: dat in het vereringswaardigde Sacrament van de Eucharistie, onder ieder van de beide gedaanten en na deling, onder elk deel van deze gedaanten, de gehele Christus bevat wordt, hij zij verdoemd.
Canon 4
20
6
Als iemand zegt: na voltrekking van de consecratie zijn in het wonderbaar Sacrament van de Eucharistie, niet het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus, maar alleen in het gebruik, als Hij genuttigd wordt, niet echter daarvoor of daarna, en dat in de hosties of in de geconsacreerde deeltjes welke na de communie bewaard worden, of overblijven, niet het waarlijk Lichaam van Christus verblijft, hij zij verdoemd.