Mensen nieuwsgierig maken naar die preek, dat ze de tijd nemen om die te lezen (staat ook enorm veel in over de vrije wil) En in dit stukje gaat het over het nog af kunnen vallen van de genade (art 5 toch?)Oorspronkelijk gepost door MiscanthusWat wil je nou?Oorspronkelijk gepost door MSOorspronkelijk gepost door Miscanthus....heb ik nergens in die 5 artikelen gelezen...Oorspronkelijk gepost door MS
de Arminiaan roept zijn eigen verdienste uit. Las ik.
Dat is toch zeker een gevaar?
[Aangepast op 4/4/05 door MS]
Als zij met mij hebben gestreden over de algehele afval der genade (gelijk zij het noemen), heb ik hen gezegd dat wanneer zij geloofden dat zij ten laatste konden vallen en verdoemd worden, zij mochten vallen. Hun geloof was niet de gave Gods, noch het geloof der uitverkorenen van God. Naar hun geloof, of liever hun inbeelding, geschiede het hen. Ik geloofde dat ik nooit geheel zou afvallen, en naar mijn geloof zou het mij geschieden, Matth. 9: 29. God is niet gebonden om hen in Zijn kracht te doen voortgaan, die Zijn alvermogende arm versmaden. Ik bevond dat ik hen niet uit hun kuil kon slepen, en waarom zouden zij begeren ons van onze Rotssteen af te rukken? Zij zijn dikwijls gedwongen geweest mij te belijden dat zij in dienstbaarheid waren; en dat verwondert mij niet; want, als de waarheid niet vrijmaakt, dan is er geen grond om te verwachten dat leugens zulks zullen.
Weer een stukje uit die preek.
Is remonstrantisme gevaarlijk?
Sorry, ik controleerde het even en zag dat dat niet artikel 5 was, maar 4. Sorry:i:iOorspronkelijk gepost door MSMensen nieuwsgierig maken naar die preek, dat ze de tijd nemen om die te lezen (staat ook enorm veel in over de vrije wil) En in dit stukje gaat het over het nog af kunnen vallen van de genade (art 5 toch?)Oorspronkelijk gepost door MiscanthusWat wil je nou?Oorspronkelijk gepost door MSOorspronkelijk gepost door Miscanthus ....heb ik nergens in die 5 artikelen gelezen...
Als zij met mij hebben gestreden over de algehele afval der genade (gelijk zij het noemen), heb ik hen gezegd dat wanneer zij geloofden dat zij ten laatste konden vallen en verdoemd worden, zij mochten vallen. Hun geloof was niet de gave Gods, noch het geloof der uitverkorenen van God. Naar hun geloof, of liever hun inbeelding, geschiede het hen. Ik geloofde dat ik nooit geheel zou afvallen, en naar mijn geloof zou het mij geschieden, Matth. 9: 29. God is niet gebonden om hen in Zijn kracht te doen voortgaan, die Zijn alvermogende arm versmaden. Ik bevond dat ik hen niet uit hun kuil kon slepen, en waarom zouden zij begeren ons van onze Rotssteen af te rukken? Zij zijn dikwijls gedwongen geweest mij te belijden dat zij in dienstbaarheid waren; en dat verwondert mij niet; want, als de waarheid niet vrijmaakt, dan is er geen grond om te verwachten dat leugens zulks zullen.
Weer een stukje uit die preek.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
En Demas dan?Oorspronkelijk gepost door MSMensen nieuwsgierig maken naar die preek, dat ze de tijd nemen om die te lezen (staat ook enorm veel in over de vrije wil) En in dit stukje gaat het over het nog af kunnen vallen van de genade (art 5 toch?)Oorspronkelijk gepost door MiscanthusWat wil je nou?Oorspronkelijk gepost door MSOorspronkelijk gepost door Miscanthus ....heb ik nergens in die 5 artikelen gelezen...
Als zij met mij hebben gestreden over de algehele afval der genade (gelijk zij het noemen), heb ik hen gezegd dat wanneer zij geloofden dat zij ten laatste konden vallen en verdoemd worden, zij mochten vallen. Hun geloof was niet de gave Gods, noch het geloof der uitverkorenen van God. Naar hun geloof, of liever hun inbeelding, geschiede het hen. Ik geloofde dat ik nooit geheel zou afvallen, en naar mijn geloof zou het mij geschieden, Matth. 9: 29. God is niet gebonden om hen in Zijn kracht te doen voortgaan, die Zijn alvermogende arm versmaden. Ik bevond dat ik hen niet uit hun kuil kon slepen, en waarom zouden zij begeren ons van onze Rotssteen af te rukken? Zij zijn dikwijls gedwongen geweest mij te belijden dat zij in dienstbaarheid waren; en dat verwondert mij niet; want, als de waarheid niet vrijmaakt, dan is er geen grond om te verwachten dat leugens zulks zullen.
Weer een stukje uit die preek.
Natuurlijk zeggen we dat die het ware geloof niet had , anders was hij nooit afgevallen. 2Ti 4:10 Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd; Krescens naar Galatie, Titus naar Dalmatie.
Demas: (er wordt verschillend over gedacht)
Misschien interessant (verklaring Dachsel):
Demas
Deze naam kan een verkorting zijn van Demetrius of Demarchus. De persoon was een medewerker van Paulus {#Col 4:14 Phm 1:24}. Hij was bij de apostel toen deze zijn brieven aan de Kolossenzen en aan Filémon schreef, en was dus zijn medegevangene in Rome of Caesarea {#Hnd 21 22 23 24 25 26}.
Volgens {#2Ti 4:10} verliet hij de apostel uit liefde voor de tegenwoordige wereld, wat betekent dat hij opzag tegen het lijden en bezorgd was voor zijn leven. De traditionele uitleg heeft er een volledige afval van het christendom van gemaakt.
Demas Demas 10. Want Demas (verkorte naam voor Demetrius of Demarchus) heeft mij verlaten, mij in de steek gelaten, hebbende, zoals het ten minste nu met hem is (Mark.10:21 <#Mr 10.21>), de tegenwoordige wereld lief gekregen en is in het belang van zijn tijdelijke aangelegenheden, naar Thessalonika gereisd, Crescens is ten behoeve van het zendingswerk naar Galatië (volgens andere lezing "Gallië") gegaan, Titus naar Dalmatië, het zuidelijk deel van Illyrië, zodat ik lange tijd hun hulp moet missen.
Demas heeft zich laten leiden door aardse belangen, door de zorg voor tijdelijke aangelegenheden en zich laten bewegen om van de apostel te scheiden. Daarmee is echter niet een afvallen van het Christendom bedoeld, dat scherper en zeker duidelijker zou zijn uitgedrukt. (MATTHIES).
Demas heeft niet de apostolische leer verlaten, maar de persoon van de apostel. Ook hebben wij niet de minste noodzakelijkheid om daaraan te denken, dat Demas zou zijn begonnen, zich te schamen voor de banden van de apostel. Had toch de man zich, nadat Paulus twee jaren te Cesarea gezeten had, meteen naar Rome begeven, om hem daar zijn diensten aan te bieden, dan zullen de banden hem ook verder niet hebben afgeschrikt om bij hem te blijven, omdat toch geen verandering in de gevangenschap van de apostel was gekomen, deze integendeel met een vrijheid verbonden was, die de gunstigste verwachtingen voor zijn toekomst gaf. De enige reden was, dat Demas het tijdelijke liefhad, d.i. om de dienst van de zending zijn tijdelijke zaken niet buiten aanmerking wilde laten. Hij had bezittingen, aardse goederen te Thessalonika, die zijn tegenwoordigheid eisten, terwijl de apostel bij de geringe krachten, die hem ten dienste stonden, meende hem niet te kunnen missen. In Kol.4:14 <#Col 4.14> Filemon 1:24 <#Phm 1.24> is hij intussen weer bij de apostel. Waarschijnlijk heeft hij zijn aardse zaken geregeld en is hij vervolgens weer naar Rome teruggekeerd. Wat Crescens in Galatië en Titus in Dalmatië aangaat, wordt de mening, dat de apostel ze daarheen zou gezonden hebben, door de woorden van de grondtekst niet gesteund. Waarschijnlijk zijn zij uit eigen beweging, wellicht gedurende Paulus’ gevangenschap te Cesarea, naar dat arbeidsveld gegaan en heeft de apostel daarvan op enige wijze bericht ontvangen. Nu deelt hij het Timotheüs mee, opdat deze daaruit ziet, dat hij ook over Titus en Crescens niet te beschikken had. (OTTO).
Het is bijna traditioneel geworden, onder Galatië hier niet de bekende provincie in Klein-Azië (zie DACHS "Ac 16:8") te verstaan, maar Gallië. Eusebius, Hiëronymus, Epifanius en Theodoretus getuigen beslist voor Gallië. Nu zijn er twee steden, die voornamelijk op de prediking van Crescens aanspraak maken, namelijk Vienne en Maintz; zekerheid is natuurlijk hier niet te verkrijgen. (PLITT).
Demas was naar Thessalonika gereisd, mogelijk omdat deze stad zijn geboorteplaats was; het kan ook zijn, dat hij daarheen gegaan is om de gemeente te bezoeken en dat hij dit tot een voorwendsel gebruikt heeft, om Rome zonder merkelijke ergernis te verlaten. Hoe het zij, men oordeelt verschillend over het karakter van deze Demas. Sommigen beschouwen hem als een afvallige verlater van het Christendom en zijn belijdenis, anderen houden hem voor een tijdgelovige, die de waarheid van het Evangelie omhelsd, beleden en aangekleefd had zonder dat evenwel zijn hart wezenlijk verbeterd en van de liefde tot de wereld en haar begeerlijkheden gezuiverd was en die daarom nu, in een tijd van gevaar, de belangen van het Evangelie, uit vrees, lafhartig varen liet. Nog anderen denken gunstiger over hem, dat hij de Heere Jezus wel in waarheid lief gehad en zich uit zuivere beginselen beijverd zou hebben om Zijn Koninkrijk uit te breiden, maar dat zijn geloof en ijver, uit hoofde van zwakheid en vrees voor zijn leven, dermate bezweken zijn, dat hij de apostel in de hitte van de vervolging verlaten en zich naar Thessalonika begeven heeft, om voor zijn veiligheid te zorgen, zonder dat hij in de eigenlijke zin van Christus en het Evangelie is afgevallen. Wanneer de apostel spreekt van afvallige mensen, die de Heere Christus en het Evangelie verlaten hebben, drukt hij zich veel sterker uit. Hier zegt hij niet: Demas heeft de Heere Christus of het geloof verlaten, maar eenvoudig: hij heeft mij verlaten, dat is, zoals wij zouden zeggen, hij heeft mij in de nood laten zitten. Dit gedrag was zeker zeer te laken, maar sluit toch nog niet in een volstrekte afval van Christus en het Evangelie. Daarenboven hetgeen de apostel hier van Demas verklaart, schijnt hij ook te zeggen van al de Christenen, wat het wezen van de zaak betreft; deze laaghartigheid was ook ontstaan uit zwakheid, uit vrees voor het leven, maar evenwel zij hadden daarom het geloof niet volstrekt verzaakt, of Christus geheel laten varen. Het is waar, Demas had de tegenwoordige wereld lief gekregen en Johannes zegt: als iemand de wereld lief heeft, de liefde van de Vader is in hem niet. Maar de uitdrukking, die Paulus gebruikt, is geheel onderscheiden van die, die wij bij Johannes ontmoeten, naardien de benaming van de tegenwoordige wereld, die hier bij Paulus voorkomt, in de Heilige Schriften niets anders betekent dan dit tegenwoordige leven, de rust en genoegens van dit leven en vooral het lichamelijk leven zelf. Demas had deze tegenwoordige wereld lief gekregen; bemerkend, dat hij zich, wanneer hij te Rome bleef, aan gevaar van gevangenis en de marteldood zelf blootstelde, omdat hij, voor een evangelieprediker bekend was, had hem de liefde voor het tegenwoordige leven zodanig overmeesterd, dat hij Rome verliet om het gevaar te ontlopen en naar Thessalonika reisde, om in veiligheid te wezen. Het lafhartig gedrag van Demas was daarom alleszins te misprijzen, maar het levert niet genoeg grond op om hem als een afvallige te brandmerken. (KLINKENBERG).
Niet ten onrechte heeft men de tweede brief van Timotheüs het testament van Paulus genoemd. Korte tijd vóór zijn marteldood neergeschreven, is hij een onschatbaar getuigenis van zijn volstandig geloof en zijn levende hoop. Dubbele waarde verkrijgen uit dit oogpunt verschillende bepalingen en mededelingen van betrekkelijk ondergeschikte betekenis, in dit laatste hoofdstuk te vinden; ook omdat zij ons geheel verplaatsen in de wisselende kring, die hem kort vóór zijn heengaan omgaf. Vurig verlangt hij Timotheüs nog vóór zijn sterven te zien en die wens dringt hij aan door een kort bericht aangaande zekere Demas, dat niet weinig te denken geeft. Vroeger had hij deze bij herhaling onder zijn mede-arbeiders vermeld, maar nu is het op kennelijk weemoedige toon: Demas heeft ons verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen en is naar Thessalonika gereisd. Kennelijk moet dit laatste met het voorafgaande in verband worden gebracht en draagt dus deze reis een ander karakter dan die van Crescens naar Galatië en van Titus naar Dalmatië, hier in één adem vermeld. Waren deze laatste tochten met goedvinden van de apostel voor de zaak van de Heere geschied, niet zo die van Demas, waarbij eigen willekeur en wereldliefde in het spel was gekomen. Was het de eer, het genot, het goed van de tegenwoordige wereld vroeger door hem verzaakt, waardoor hij zich aangetrokken voelde? Althans, toen hij tussen de gemeenschap met de banden van Paulus en de vrijheid van de wereld te kiezen had, heeft hij niet angstvallig geaarzeld; meer dan naar de kerker van Rome, voelde hij zich naar het genot of gewin van Thessalonika heengetrokken. Hij heeft niet gevraagd, of het trouw, of het Christelijk was van zo’n gevangene, op zo’n ogenblik weg te trekken; hij is alleszins te rade gegaan met vlees en bloed en verdwijnt hij ook voorgoed uit het oog in Thessalonika’s woelige straten, er is reden van vrezen, dat zijn scheiding van Paulus ook een innerlijke, wellicht zelfs uiterlijke afval van een geloof geweest en geworden is, dat immers, meer dan iets anders, zelfverloochening en kruisiging van het vlees van zijn belijders verlangt. Meer dan eenmaal is dit bericht aangaande Demas misbruikt, om de troosteloze leer van de afval van de heilige met schriftuurlijke gronden te staven. Immers, de vraag laat zich nauwelijks afwijzen, of de man, wie deze weinig eervolle getuigenis geldt, wel immer een oprecht gelovige en echt bekeerde geweest is. Maar toch blijkt ook hier, "hetgeen van te voren geschreven is, is tot onze lering geschreven" en als een gezonken schip blijft de naam van Demas voor alle volgende eeuwen een waarschuwende baken op de zee van het Christelijk leven. Zijn voorbeeld predikt ons op treurige manier de macht van de zelfzucht ook in zulken, die zich Jezus’ discipelen noemen. Ach, het valt niet moeilijk van de broederlijke liefde op stichtelijke toon te spreken, te schrijven, te zingen, maar als de nood aan de man komt, als er omwille van de broeders iets moet worden verzaakt en gewaagd; als het dierbaar Ik het, in een woord, te Rome niet goed meer heeft, dan snelt de geest en het oog, straks ook de voet en het hart over de zee naar het uitlokkende Thessalonika heen en het "een ieder is zichzelf de naaste" is niet maar alleen in de ziel van Demas tegenover Paulus te lezen geweest. Hoe groot is toch het gevaar van de wereldliefde, ook voor zulken, van wie wij zouden menen, dat zij reeds op weg waren een schat in de hemel te hebben! Het aantrekkelijk Thessalonika zet zijn valstrikken uit, tot zelfs in de schaduwen van de kerker van een apostel te Rome; een welmenend hart is daarom nog niet ongevoelig voor de prikkels van grover of fijner zinnelijkheid; en ook in wat het hart in zijn heiligste ogenblikken verzaakt heeft en afgezworen, schuilt nog zo menig verborgen magneet. Ach, wat zijn we nog weinig geborgen, als wij alleen bijna, maar nog niet geheel van Christus geworden zijn; hoe blijkt het ook hier: men kan een tijdlang met Paulus en Lukas en Aristarchus meegaan, zonder dat het daarom het juiste nog is. Welgelukzalig is hij, die gedurig vreest, een dwaas, die op zijn hart vertrouwt; het staat ook hier als tussen de regels geschreven. Wenden wij van Demas op Paulus het oog; het lijden van het geloofs treed ook hier weer in een van zijn eigenaardige vormen ons tegen. Een lijdend gemoed voelt aan gemeenschap behoefte en ondervindt die soms het minst in zijn donkerste levensuren. Verwonder u niet, vriend van de Heere, als u uit het diepst van een gebroken hart met de oude dichter moet zuchten: Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. Eenzaam en ellendig, een dubbel lijden; maar menigeen draagt het met u. Paulus heeft het vóór u gekend en ook dat behoort tot de weg, die door de diepte naar boven leidt. Zo is de wereld; zo zijn de mensen zalig, die een betere arm dan van vlees tot hun steun hebben gevonden. Ja, dat is de slotsom ook hier; als bij tegenstelling treedt hier de trouw van de Heere in verhoogde glans voor ons oog. Zij hebben mij allen verlaten, maar de Heere heeft mij bijgestaan, zo luidt straks de geloofsroem van Paulus. Jezus gaat niet heen; Jezus is nooit meer nabij, dan waar de Demassen door hun afwezigheid blinken. Hij heeft de tegenwoordige wereld overwonnen en die Hem trouw blijft, zal in zijn zegepraal delen. (VAN OOSTERZEE).
2 Tim. 4:9-15 <#2Ti 4.9-15>
Hier, aan het einde van den brief, worden verschillende bijzondere onderwerpen behandeld, die Paulus aan Timotheus opnoemt.
1. Hij verzoekt hem om zo spoedig mogelijk tot hem te komen, vers 9. <#2Ti 4.9> Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. Timotheus was een evangelist, geen gevestigd dienaar van ene gemeente; maar volgde de aanwijzingen van de apostelen, tot opbouwing der gemeenten. Paulus had nu het gezelschap en de hulp van Timotheus nodig; en de reden daarvan was dat verscheidenen hem verlaten hadden, vers 10 <#2Ti 4.10>. Een hunner had dat gedaan uit slecht beginsel, namelijk Demas, die daardoor voor altijd slecht bekend staat. Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen. Hij verliet Paulus en diens belangen; hetzij uit vrees voor lijden, want Paulus was nu een gevangene en Demas was bevreesd dat hij om zijnentwil in moeite zou komen; hetzij van zijne bediening afgetrokken door wereldse zaken, waarin hij verstrikt geraakt was. Zijn eerste liefde voor Christus en het Evangelie had hij verzaakt en verlaten en hij had de wereld liefgekregen. Liefde voor de tegenwoordige wereld is dik- wijls de oorzaak van afval van de waarheid en den weg van Jezus Christus. Hij was weggegaan, naar Thessalonica gereisd, waarschijnlijk daarheen geroepen door handelsbelangen of andere wereldlijke aangelegenheden. Crescens was naar Galatië gegaan en Titus naar Dalmatië. Lukas echter bleef bij Paulus, vers 11, 12, en <#2Ti 4.11,12> was dat niet genoeg? Paulus dacht er niet zo over; hij ha gaarne het gezelschap van zijn vrienden.
2. Hij spreekt met achting over Markus. Hij is mij zeer nut tot den dienst. Waarschijnlijk is deze dezelfde Markus, om wien enige verbittering ontstond tussen Paulus en Barnabas, Hand. 15:39. <#Ac 15.39> Paulus wilde hem toen medenemen tot het werk, omdat hij eens gezwicht was en teruggegaan. Maar nu zegt hij: Neem Markus mede, en breng hem met u. Hieruit blijkt dat Paulus met Markus verzoend was en nu betere gedachten over hem had. Dit leert ons dat wij vergevensgezind moeten zijn; wij moeten dus niet voor altijd de diensten weigeren van hen, die nuttig zijn ofschoon zij zich wellicht vroeger misdragen hebben.
3. Paulus verzoekt Timotheus tot hem te komen, en den weg door Troas te nemen om hem vandaar enige dingen te brengen, die hij er achtergelaten had, vers 13 <#2Ti 4.13>. Hij had daar een reismantel gelaten, dien Paulus allicht in een koude gevangenis nu goed gebruiken kon. Het was waarschijnlijk een gewoon kledingstuk van Paulus, een eenvoudige dracht. Sommigen lezen: de rol perkamenten, die ik te Troas gelaten heb; anderen de lessenaar, die ik achterliet. Paulus werd geleid door goddelijke ingeving, maar toch wilde hij zijn boeken bij zich hebben. Hij had Timotheus opgewekt om te volharden in het lezen, en hij deed het zelf ook, ofschoon hij nu als een drankoffer zou geofferd worden. Zolang wij leven, moeten wij leren Inzonderheid de perkamenten; sommigen denken, de oorspronkelijke brieven die hij geschreven had; anderen denken aan de huiden, waarvan hij tenten maakte en waardoor hij, werkende met zijn eigen handen, zijn brood verdiende.
4. Hij noemt Alexander, en het kwaad dat deze hem gedaan heeft, vers 14, 15 <#2Ti 4.14,15>. Deze is dezelfde, die in Hand. 19:33 <#Ac 19.33> genoemd wordt. Het schijnt dat hij een belijder van den Christelijken godsdienst geweest was, en wel een voornaam belijder; want hij werd vooral kwalijk gehandeld door de vereerders van Diana; en nu deed hij Paulus veel kwaad. Paulus was dikwijls in gevaar van valse broederen, 2 Cor. 11:26; <#2Co 11.26> meer dan van openlijke vijanden. Paulus voorzegt dat de Heere het hem vergelden zal. Het is een profetische aankondiging van het rechtvaardig oordeel Gods, dat hem zou treffen. De Heere vergelde hem (ofzalhem vergelden) naar zijne werken. Hij waarschuwt Timotheus om zich voor hem in acht te nemen: Van welken wacht gij u ook; dat hij niet, onder den schijn van vriendschap, u verrade eu u leed berokkene. Het is gevaarlijk iets te doen te hebben met mensen, die vijanden zijn van een man als Paulus was. Merk op:
A. Sommigen, die eens Paulus’ hoorders en bewonderaars waren, gaven hem later weinig reden van blijdschap; de een verliet hem en de andere deed hem veel kwaads en weerstond zijn woorden met alle kracht.
B. Toch noemt hij terzelfder tijd anderen met welgevallen; de slechtheid van den een deed hem de goedheid van den ander niet vergeten; zoals Timotheus, Titus, Markus en Lukas.
C. De apostel heeft een brandmerk achtergelaten op de namen en de nagedachtenis van twee personen; de ene is Demas, die hem verliet omdat hij de tegenwoordige wereld liefgekregen had; en de andere is Alexander, die zijn woorden zeer tegengestaan had.
D. God zal kwaaddoeners, vooral afvalligen, vergelden naar hun werken.
E. Voor mensen met het karakter van Alexander moeten wij op onze hoede zijn, want zij zullen ons geen goed doen, maar zoveel kwaad als in hun vermogen is.
2 Timoteüs 4:9-22 <#2Ti 4.9-22>
[Aangepast op 4/4/05 door MS]
Misschien interessant (verklaring Dachsel):
Demas
Deze naam kan een verkorting zijn van Demetrius of Demarchus. De persoon was een medewerker van Paulus {#Col 4:14 Phm 1:24}. Hij was bij de apostel toen deze zijn brieven aan de Kolossenzen en aan Filémon schreef, en was dus zijn medegevangene in Rome of Caesarea {#Hnd 21 22 23 24 25 26}.
Volgens {#2Ti 4:10} verliet hij de apostel uit liefde voor de tegenwoordige wereld, wat betekent dat hij opzag tegen het lijden en bezorgd was voor zijn leven. De traditionele uitleg heeft er een volledige afval van het christendom van gemaakt.
Demas Demas 10. Want Demas (verkorte naam voor Demetrius of Demarchus) heeft mij verlaten, mij in de steek gelaten, hebbende, zoals het ten minste nu met hem is (Mark.10:21 <#Mr 10.21>), de tegenwoordige wereld lief gekregen en is in het belang van zijn tijdelijke aangelegenheden, naar Thessalonika gereisd, Crescens is ten behoeve van het zendingswerk naar Galatië (volgens andere lezing "Gallië") gegaan, Titus naar Dalmatië, het zuidelijk deel van Illyrië, zodat ik lange tijd hun hulp moet missen.
Demas heeft zich laten leiden door aardse belangen, door de zorg voor tijdelijke aangelegenheden en zich laten bewegen om van de apostel te scheiden. Daarmee is echter niet een afvallen van het Christendom bedoeld, dat scherper en zeker duidelijker zou zijn uitgedrukt. (MATTHIES).
Demas heeft niet de apostolische leer verlaten, maar de persoon van de apostel. Ook hebben wij niet de minste noodzakelijkheid om daaraan te denken, dat Demas zou zijn begonnen, zich te schamen voor de banden van de apostel. Had toch de man zich, nadat Paulus twee jaren te Cesarea gezeten had, meteen naar Rome begeven, om hem daar zijn diensten aan te bieden, dan zullen de banden hem ook verder niet hebben afgeschrikt om bij hem te blijven, omdat toch geen verandering in de gevangenschap van de apostel was gekomen, deze integendeel met een vrijheid verbonden was, die de gunstigste verwachtingen voor zijn toekomst gaf. De enige reden was, dat Demas het tijdelijke liefhad, d.i. om de dienst van de zending zijn tijdelijke zaken niet buiten aanmerking wilde laten. Hij had bezittingen, aardse goederen te Thessalonika, die zijn tegenwoordigheid eisten, terwijl de apostel bij de geringe krachten, die hem ten dienste stonden, meende hem niet te kunnen missen. In Kol.4:14 <#Col 4.14> Filemon 1:24 <#Phm 1.24> is hij intussen weer bij de apostel. Waarschijnlijk heeft hij zijn aardse zaken geregeld en is hij vervolgens weer naar Rome teruggekeerd. Wat Crescens in Galatië en Titus in Dalmatië aangaat, wordt de mening, dat de apostel ze daarheen zou gezonden hebben, door de woorden van de grondtekst niet gesteund. Waarschijnlijk zijn zij uit eigen beweging, wellicht gedurende Paulus’ gevangenschap te Cesarea, naar dat arbeidsveld gegaan en heeft de apostel daarvan op enige wijze bericht ontvangen. Nu deelt hij het Timotheüs mee, opdat deze daaruit ziet, dat hij ook over Titus en Crescens niet te beschikken had. (OTTO).
Het is bijna traditioneel geworden, onder Galatië hier niet de bekende provincie in Klein-Azië (zie DACHS "Ac 16:8") te verstaan, maar Gallië. Eusebius, Hiëronymus, Epifanius en Theodoretus getuigen beslist voor Gallië. Nu zijn er twee steden, die voornamelijk op de prediking van Crescens aanspraak maken, namelijk Vienne en Maintz; zekerheid is natuurlijk hier niet te verkrijgen. (PLITT).
Demas was naar Thessalonika gereisd, mogelijk omdat deze stad zijn geboorteplaats was; het kan ook zijn, dat hij daarheen gegaan is om de gemeente te bezoeken en dat hij dit tot een voorwendsel gebruikt heeft, om Rome zonder merkelijke ergernis te verlaten. Hoe het zij, men oordeelt verschillend over het karakter van deze Demas. Sommigen beschouwen hem als een afvallige verlater van het Christendom en zijn belijdenis, anderen houden hem voor een tijdgelovige, die de waarheid van het Evangelie omhelsd, beleden en aangekleefd had zonder dat evenwel zijn hart wezenlijk verbeterd en van de liefde tot de wereld en haar begeerlijkheden gezuiverd was en die daarom nu, in een tijd van gevaar, de belangen van het Evangelie, uit vrees, lafhartig varen liet. Nog anderen denken gunstiger over hem, dat hij de Heere Jezus wel in waarheid lief gehad en zich uit zuivere beginselen beijverd zou hebben om Zijn Koninkrijk uit te breiden, maar dat zijn geloof en ijver, uit hoofde van zwakheid en vrees voor zijn leven, dermate bezweken zijn, dat hij de apostel in de hitte van de vervolging verlaten en zich naar Thessalonika begeven heeft, om voor zijn veiligheid te zorgen, zonder dat hij in de eigenlijke zin van Christus en het Evangelie is afgevallen. Wanneer de apostel spreekt van afvallige mensen, die de Heere Christus en het Evangelie verlaten hebben, drukt hij zich veel sterker uit. Hier zegt hij niet: Demas heeft de Heere Christus of het geloof verlaten, maar eenvoudig: hij heeft mij verlaten, dat is, zoals wij zouden zeggen, hij heeft mij in de nood laten zitten. Dit gedrag was zeker zeer te laken, maar sluit toch nog niet in een volstrekte afval van Christus en het Evangelie. Daarenboven hetgeen de apostel hier van Demas verklaart, schijnt hij ook te zeggen van al de Christenen, wat het wezen van de zaak betreft; deze laaghartigheid was ook ontstaan uit zwakheid, uit vrees voor het leven, maar evenwel zij hadden daarom het geloof niet volstrekt verzaakt, of Christus geheel laten varen. Het is waar, Demas had de tegenwoordige wereld lief gekregen en Johannes zegt: als iemand de wereld lief heeft, de liefde van de Vader is in hem niet. Maar de uitdrukking, die Paulus gebruikt, is geheel onderscheiden van die, die wij bij Johannes ontmoeten, naardien de benaming van de tegenwoordige wereld, die hier bij Paulus voorkomt, in de Heilige Schriften niets anders betekent dan dit tegenwoordige leven, de rust en genoegens van dit leven en vooral het lichamelijk leven zelf. Demas had deze tegenwoordige wereld lief gekregen; bemerkend, dat hij zich, wanneer hij te Rome bleef, aan gevaar van gevangenis en de marteldood zelf blootstelde, omdat hij, voor een evangelieprediker bekend was, had hem de liefde voor het tegenwoordige leven zodanig overmeesterd, dat hij Rome verliet om het gevaar te ontlopen en naar Thessalonika reisde, om in veiligheid te wezen. Het lafhartig gedrag van Demas was daarom alleszins te misprijzen, maar het levert niet genoeg grond op om hem als een afvallige te brandmerken. (KLINKENBERG).
Niet ten onrechte heeft men de tweede brief van Timotheüs het testament van Paulus genoemd. Korte tijd vóór zijn marteldood neergeschreven, is hij een onschatbaar getuigenis van zijn volstandig geloof en zijn levende hoop. Dubbele waarde verkrijgen uit dit oogpunt verschillende bepalingen en mededelingen van betrekkelijk ondergeschikte betekenis, in dit laatste hoofdstuk te vinden; ook omdat zij ons geheel verplaatsen in de wisselende kring, die hem kort vóór zijn heengaan omgaf. Vurig verlangt hij Timotheüs nog vóór zijn sterven te zien en die wens dringt hij aan door een kort bericht aangaande zekere Demas, dat niet weinig te denken geeft. Vroeger had hij deze bij herhaling onder zijn mede-arbeiders vermeld, maar nu is het op kennelijk weemoedige toon: Demas heeft ons verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen en is naar Thessalonika gereisd. Kennelijk moet dit laatste met het voorafgaande in verband worden gebracht en draagt dus deze reis een ander karakter dan die van Crescens naar Galatië en van Titus naar Dalmatië, hier in één adem vermeld. Waren deze laatste tochten met goedvinden van de apostel voor de zaak van de Heere geschied, niet zo die van Demas, waarbij eigen willekeur en wereldliefde in het spel was gekomen. Was het de eer, het genot, het goed van de tegenwoordige wereld vroeger door hem verzaakt, waardoor hij zich aangetrokken voelde? Althans, toen hij tussen de gemeenschap met de banden van Paulus en de vrijheid van de wereld te kiezen had, heeft hij niet angstvallig geaarzeld; meer dan naar de kerker van Rome, voelde hij zich naar het genot of gewin van Thessalonika heengetrokken. Hij heeft niet gevraagd, of het trouw, of het Christelijk was van zo’n gevangene, op zo’n ogenblik weg te trekken; hij is alleszins te rade gegaan met vlees en bloed en verdwijnt hij ook voorgoed uit het oog in Thessalonika’s woelige straten, er is reden van vrezen, dat zijn scheiding van Paulus ook een innerlijke, wellicht zelfs uiterlijke afval van een geloof geweest en geworden is, dat immers, meer dan iets anders, zelfverloochening en kruisiging van het vlees van zijn belijders verlangt. Meer dan eenmaal is dit bericht aangaande Demas misbruikt, om de troosteloze leer van de afval van de heilige met schriftuurlijke gronden te staven. Immers, de vraag laat zich nauwelijks afwijzen, of de man, wie deze weinig eervolle getuigenis geldt, wel immer een oprecht gelovige en echt bekeerde geweest is. Maar toch blijkt ook hier, "hetgeen van te voren geschreven is, is tot onze lering geschreven" en als een gezonken schip blijft de naam van Demas voor alle volgende eeuwen een waarschuwende baken op de zee van het Christelijk leven. Zijn voorbeeld predikt ons op treurige manier de macht van de zelfzucht ook in zulken, die zich Jezus’ discipelen noemen. Ach, het valt niet moeilijk van de broederlijke liefde op stichtelijke toon te spreken, te schrijven, te zingen, maar als de nood aan de man komt, als er omwille van de broeders iets moet worden verzaakt en gewaagd; als het dierbaar Ik het, in een woord, te Rome niet goed meer heeft, dan snelt de geest en het oog, straks ook de voet en het hart over de zee naar het uitlokkende Thessalonika heen en het "een ieder is zichzelf de naaste" is niet maar alleen in de ziel van Demas tegenover Paulus te lezen geweest. Hoe groot is toch het gevaar van de wereldliefde, ook voor zulken, van wie wij zouden menen, dat zij reeds op weg waren een schat in de hemel te hebben! Het aantrekkelijk Thessalonika zet zijn valstrikken uit, tot zelfs in de schaduwen van de kerker van een apostel te Rome; een welmenend hart is daarom nog niet ongevoelig voor de prikkels van grover of fijner zinnelijkheid; en ook in wat het hart in zijn heiligste ogenblikken verzaakt heeft en afgezworen, schuilt nog zo menig verborgen magneet. Ach, wat zijn we nog weinig geborgen, als wij alleen bijna, maar nog niet geheel van Christus geworden zijn; hoe blijkt het ook hier: men kan een tijdlang met Paulus en Lukas en Aristarchus meegaan, zonder dat het daarom het juiste nog is. Welgelukzalig is hij, die gedurig vreest, een dwaas, die op zijn hart vertrouwt; het staat ook hier als tussen de regels geschreven. Wenden wij van Demas op Paulus het oog; het lijden van het geloofs treed ook hier weer in een van zijn eigenaardige vormen ons tegen. Een lijdend gemoed voelt aan gemeenschap behoefte en ondervindt die soms het minst in zijn donkerste levensuren. Verwonder u niet, vriend van de Heere, als u uit het diepst van een gebroken hart met de oude dichter moet zuchten: Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. Eenzaam en ellendig, een dubbel lijden; maar menigeen draagt het met u. Paulus heeft het vóór u gekend en ook dat behoort tot de weg, die door de diepte naar boven leidt. Zo is de wereld; zo zijn de mensen zalig, die een betere arm dan van vlees tot hun steun hebben gevonden. Ja, dat is de slotsom ook hier; als bij tegenstelling treedt hier de trouw van de Heere in verhoogde glans voor ons oog. Zij hebben mij allen verlaten, maar de Heere heeft mij bijgestaan, zo luidt straks de geloofsroem van Paulus. Jezus gaat niet heen; Jezus is nooit meer nabij, dan waar de Demassen door hun afwezigheid blinken. Hij heeft de tegenwoordige wereld overwonnen en die Hem trouw blijft, zal in zijn zegepraal delen. (VAN OOSTERZEE).
2 Tim. 4:9-15 <#2Ti 4.9-15>
Hier, aan het einde van den brief, worden verschillende bijzondere onderwerpen behandeld, die Paulus aan Timotheus opnoemt.
1. Hij verzoekt hem om zo spoedig mogelijk tot hem te komen, vers 9. <#2Ti 4.9> Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. Timotheus was een evangelist, geen gevestigd dienaar van ene gemeente; maar volgde de aanwijzingen van de apostelen, tot opbouwing der gemeenten. Paulus had nu het gezelschap en de hulp van Timotheus nodig; en de reden daarvan was dat verscheidenen hem verlaten hadden, vers 10 <#2Ti 4.10>. Een hunner had dat gedaan uit slecht beginsel, namelijk Demas, die daardoor voor altijd slecht bekend staat. Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen. Hij verliet Paulus en diens belangen; hetzij uit vrees voor lijden, want Paulus was nu een gevangene en Demas was bevreesd dat hij om zijnentwil in moeite zou komen; hetzij van zijne bediening afgetrokken door wereldse zaken, waarin hij verstrikt geraakt was. Zijn eerste liefde voor Christus en het Evangelie had hij verzaakt en verlaten en hij had de wereld liefgekregen. Liefde voor de tegenwoordige wereld is dik- wijls de oorzaak van afval van de waarheid en den weg van Jezus Christus. Hij was weggegaan, naar Thessalonica gereisd, waarschijnlijk daarheen geroepen door handelsbelangen of andere wereldlijke aangelegenheden. Crescens was naar Galatië gegaan en Titus naar Dalmatië. Lukas echter bleef bij Paulus, vers 11, 12, en <#2Ti 4.11,12> was dat niet genoeg? Paulus dacht er niet zo over; hij ha gaarne het gezelschap van zijn vrienden.
2. Hij spreekt met achting over Markus. Hij is mij zeer nut tot den dienst. Waarschijnlijk is deze dezelfde Markus, om wien enige verbittering ontstond tussen Paulus en Barnabas, Hand. 15:39. <#Ac 15.39> Paulus wilde hem toen medenemen tot het werk, omdat hij eens gezwicht was en teruggegaan. Maar nu zegt hij: Neem Markus mede, en breng hem met u. Hieruit blijkt dat Paulus met Markus verzoend was en nu betere gedachten over hem had. Dit leert ons dat wij vergevensgezind moeten zijn; wij moeten dus niet voor altijd de diensten weigeren van hen, die nuttig zijn ofschoon zij zich wellicht vroeger misdragen hebben.
3. Paulus verzoekt Timotheus tot hem te komen, en den weg door Troas te nemen om hem vandaar enige dingen te brengen, die hij er achtergelaten had, vers 13 <#2Ti 4.13>. Hij had daar een reismantel gelaten, dien Paulus allicht in een koude gevangenis nu goed gebruiken kon. Het was waarschijnlijk een gewoon kledingstuk van Paulus, een eenvoudige dracht. Sommigen lezen: de rol perkamenten, die ik te Troas gelaten heb; anderen de lessenaar, die ik achterliet. Paulus werd geleid door goddelijke ingeving, maar toch wilde hij zijn boeken bij zich hebben. Hij had Timotheus opgewekt om te volharden in het lezen, en hij deed het zelf ook, ofschoon hij nu als een drankoffer zou geofferd worden. Zolang wij leven, moeten wij leren Inzonderheid de perkamenten; sommigen denken, de oorspronkelijke brieven die hij geschreven had; anderen denken aan de huiden, waarvan hij tenten maakte en waardoor hij, werkende met zijn eigen handen, zijn brood verdiende.
4. Hij noemt Alexander, en het kwaad dat deze hem gedaan heeft, vers 14, 15 <#2Ti 4.14,15>. Deze is dezelfde, die in Hand. 19:33 <#Ac 19.33> genoemd wordt. Het schijnt dat hij een belijder van den Christelijken godsdienst geweest was, en wel een voornaam belijder; want hij werd vooral kwalijk gehandeld door de vereerders van Diana; en nu deed hij Paulus veel kwaad. Paulus was dikwijls in gevaar van valse broederen, 2 Cor. 11:26; <#2Co 11.26> meer dan van openlijke vijanden. Paulus voorzegt dat de Heere het hem vergelden zal. Het is een profetische aankondiging van het rechtvaardig oordeel Gods, dat hem zou treffen. De Heere vergelde hem (ofzalhem vergelden) naar zijne werken. Hij waarschuwt Timotheus om zich voor hem in acht te nemen: Van welken wacht gij u ook; dat hij niet, onder den schijn van vriendschap, u verrade eu u leed berokkene. Het is gevaarlijk iets te doen te hebben met mensen, die vijanden zijn van een man als Paulus was. Merk op:
A. Sommigen, die eens Paulus’ hoorders en bewonderaars waren, gaven hem later weinig reden van blijdschap; de een verliet hem en de andere deed hem veel kwaads en weerstond zijn woorden met alle kracht.
B. Toch noemt hij terzelfder tijd anderen met welgevallen; de slechtheid van den een deed hem de goedheid van den ander niet vergeten; zoals Timotheus, Titus, Markus en Lukas.
C. De apostel heeft een brandmerk achtergelaten op de namen en de nagedachtenis van twee personen; de ene is Demas, die hem verliet omdat hij de tegenwoordige wereld liefgekregen had; en de andere is Alexander, die zijn woorden zeer tegengestaan had.
D. God zal kwaaddoeners, vooral afvalligen, vergelden naar hun werken.
E. Voor mensen met het karakter van Alexander moeten wij op onze hoede zijn, want zij zullen ons geen goed doen, maar zoveel kwaad als in hun vermogen is.
2 Timoteüs 4:9-22 <#2Ti 4.9-22>
[Aangepast op 4/4/05 door MS]
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Ik dacht ik doe het wel volledig, maar wie ben ik om wat te geloven. De verklaringen spreken er verschillend over. De een zegt van het geloof helemaal af, ander niet.
Een ding geloof ik wel, als je het ware gelooft hebt verkregen, dan kan je daar niet meer afvallen! Dus als Demas het ware geloof had, dan kan dit voor ons ogen tijdelijk er niet meer geweest zijn, maar het was er! En zal ook weer door hem getoond zijn.
Een ding geloof ik wel, als je het ware gelooft hebt verkregen, dan kan je daar niet meer afvallen! Dus als Demas het ware geloof had, dan kan dit voor ons ogen tijdelijk er niet meer geweest zijn, maar het was er! En zal ook weer door hem getoond zijn.
Citaat:Oorspronkelijk gepost door Miscanthus
citaat: Zodat alle goede daden of werkingen die men maar bedenken kan, toegeschreven moeten worden aan de genade van God in Christus.
Hoe kom je er nou bij dat ze in eigen verdienste roemen?
[Aangepast op 4/4/05 door Miscanthus]
Maar of zij niet door nalatigheid het beginsel van hun wezen in Christus verlaten
Hier ligt het toch bij de mens? Ze moeten niet nalatig zijn. God is niet afhankelijk van de mens! En dat is maar goed ook.
Nee, en het is ook weer niet zo dat de mens een stok en blok, oftwel een robot is. Wij zijn zelf verantwoordelijk voor wat we doen, etc.Oorspronkelijk gepost door MSCitaat:Oorspronkelijk gepost door Miscanthus
citaat: Zodat alle goede daden of werkingen die men maar bedenken kan, toegeschreven moeten worden aan de genade van God in Christus.
Hoe kom je er nou bij dat ze in eigen verdienste roemen?
[Aangepast op 4/4/05 door Miscanthus]
Maar of zij niet door nalatigheid het beginsel van hun wezen in Christus verlaten
Hier ligt het toch bij de mens? Ze moeten niet nalatig zijn. God is niet afhankelijk van de mens! En dat is maar goed ook.
"Doch, door de genade Gods ben ik wat ik ben..."
Mvrgr, Grace
Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.(SV, Titus 2:11)
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
However,
ik vind de hele discussie in 2005 over remonstrantisme stemmingmakerij, en negen van de 10 keer wil men er mee blijven waar hij/zij zit, met beroep op de onmacht van de mens.
De DL zeggen ook dat de mens geen stok of blok is, en dat in de wedergeboorte de wil van de mens vernieuwd wordt, zodat de mens ook wil wat God wil.
Dus roeren in de soep van de vrije wil, zonder er zelf een slok van te nemen, blijft een ijdele bezigheid.
ik vind de hele discussie in 2005 over remonstrantisme stemmingmakerij, en negen van de 10 keer wil men er mee blijven waar hij/zij zit, met beroep op de onmacht van de mens.
De DL zeggen ook dat de mens geen stok of blok is, en dat in de wedergeboorte de wil van de mens vernieuwd wordt, zodat de mens ook wil wat God wil.
Dus roeren in de soep van de vrije wil, zonder er zelf een slok van te nemen, blijft een ijdele bezigheid.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Je moet wle volledig citeren, MSOorspronkelijk gepost door MSCitaat:Oorspronkelijk gepost door Miscanthus
citaat: Zodat alle goede daden of werkingen die men maar bedenken kan, toegeschreven moeten worden aan de genade van God in Christus.
Hoe kom je er nou bij dat ze in eigen verdienste roemen?
[Aangepast op 4/4/05 door Miscanthus]
Maar of zij niet door nalatigheid het beginsel van hun wezen in Christus verlaten
Hier ligt het toch bij de mens? Ze moeten niet nalatig zijn. God is niet afhankelijk van de mens! En dat is maar goed ook.
er staat namelijk nog wat achter: Maar of zij niet door nalatigheid het beginsel van hun wezen in Christus verlaten, de tegenwoordige wereld weer aannemen, van de heilige leer, die hun eenmaal is overgegeven afwijken, de goede conscientie verliezen, de genade verwaarlozen, zou eerst nader uit de Heilige Schrift onderzocht moeten worden, voordat wij met volle verzekering van ons gemoed zouden kunnen leren.
Je eerste stuk begrijp ik, maar het wordt wat later en je laatste regel begrijp ik niet helemaal, wat bedoel je precies?Oorspronkelijk gepost door Miscanthus
However,
ik vind de hele discussie in 2005 over remonstrantisme stemmingmakerij, en negen van de 10 keer wil men er mee blijven waar hij/zij zit, met beroep op de onmacht van de mens.
De DL zeggen ook dat de mens geen stok of blok is, en dat in de wedergeboorte de wil van de mens vernieuwd wordt, zodat de mens ook wil wat God wil.
Dus roeren in de soep van de vrije wil, zonder er zelf een slok van te nemen, blijft een ijdele bezigheid.