Ik citeer weer een dominee, sorry. Maar ik heb ook met deze vraag gezeten en ds. Pieters stuurde me toen o.a. dit toe:
Particuliere verzoening (2)
Ons wat nader te bezinnen op het belangrijke onderwerp van de
verzoening is
niet overbodig. Het gaat over de vraag: als in Leviticus 16 staat dat
de
zonde van heel het volk Israël verzoend is, is ze dan verzoend of niet?
Kan
er dan nog één Israëliet verloren gaan, of niet?
In Leviticus 16 staat één- en andermaal dat de verzoening van de grote
verzoendag voor heel het volk en voor alle zonden van heel het volk is.
Toch
zijn niet alle leden van dat volk zalig geworden. Was die verzoening
dan
niet echt, niet compleet, niet genoeg? Was en is er dan een
mogelijkheid om
met een verzoende ziel verloren te gaan?
Vorige maal heb ik geschreven dat er onderscheid is tussen het
aanbrengen
van de verzoening (plus het aanbieden daarvan) én de toepassing of
toeëigening ervan door iemand persoonlijk. Het kan zijn dat iemand door
ongeloof van geen verzoening wil weten (en voor ons allen geldt van
nature:
wij haten de verzoening en de God der verzoening ...)
Maar betekent dit
dan
dat mensen het verzoeningswerk van God krachteloos kunnen maken door
hun
ongeloof? Dat het verzoeningswerk uiteindelijk van nul en gener waarde
wordt? Is dan uiteindelijk de verzoening toch niet echt, niet krachtig,
niet
geldig?
Vele vragen bruisen hier naar voren. Vele eeuwen lang hebben grote
mannen in
het Koninkrijk Gods zich in deze vragen verdiept: hoe zit dat nu met de
verzoening, de uitgestrektheid en de krachtigheid daarvan?
Want wat in het Oude Testament, Leviticus 16, in afbeelding in de
tabernakeldienst geschiedde, is toch niet minder waarachtig waar in de
grote
Vervuller van al deze instellingen, Jezus Christus, het Lam Gods.
Is Zijn bloed gevloeid voor heel Israël?
Zijn alle Israëlieten dan dus
ook
zalig worden? Of is Zijn bloed, Zijn verzoening, niet krachtig? Maar
Christus heeft niet alleen voor Israël Zijn bloed gestort, ook voor de
wereld. Lees eens, hoe de oude apostel Johannes het in zijn eerste
brief,
hoofdstuk 2 vers 1 en 2 schrijft: 'Mijn kinderkens, ik schrijf u deze
dingen
opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben
een
Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige; en Hij is
een
verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor
de
zonden der gehele wereld.'
Deelt heel de wereld er dan ook daadwerkelijk in? De kanttekenaar
schrijft
over 'de gehele wereld' het volgende: 'Dat is, van alle mensen, die in
de
ganse wereld uit alle volken nog in Hem zullen geloven.' Dus eigenlijk
bedoelt Johannes te schrijven: 'Hij is een verzoening voor onze zonden;
en
niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van alle gelovigen
der
gehele wereld.' Als deze uitleg juist is, zou je haast geneigd zijn te
denken: wat jammer dat Johannes het dan zo ook niet heeft geschreven.
Het
wekt nu immers gemakkelijk misverstand.
Maar als deze uitleg van onze statenvertalers juist is, kunnen we met
teksten uit Leviticus op precies dezelfde manier omgaan en zeggen:
Mozes
bedoelt alleen de ware gelovigen onder het volk Israël. Dus er staat
wel in
hoofdstuk 16 vers 17: 'Hij zal verzoening doen voor zichzelf en voor
zijn
huis en voor de gehele gemeente van Israël.' Maar er wordt bedoelt:
'Hij zal
verzoening doen voor zichzelf en voor de gelovige leden van zijn huis
en
voor de gelovigen in de gehele gemeente van Israël.'
En in vers 20 tot en met 22 staat wel: 'Hij zal die levende bok
toebrengen.
En Aäron zal zijn beide handen op het hoofd van de levende bok leggen
en zal
daarop al de ongerechtigheden van de kinderen Israëls en al hun
overtredingen, naar al hun zonden belijden; en hij zal die op het hoofd
van
de bok leggen ... Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden ...
wegdragen.' Maar hiermee wordt bedoelt: 'En Aäron zal beide zijn handen
op
het hoofd van de levende bok leggen en zal daarop al de
ongerechtigheden van
de gelovigen onder de kinderen Israëls ... belijden.'
Zo leggen de statenvertalers ook een tekst uit als II Korinthiërs 5
vers 19:
'Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun
zonden hun
niet toerekenende.' Bij 'wereld' staat: 'Namelijk de uitverkorenen en
gelovigen in de wereld.' Dus alle uitspraken die een algemene betekenis
schijnen te hebben, zijn toch niet algemeen bedoeld, maar bijzonder,
namelijk van de uitverkorenen of gelovigen onder die algemeen
aangeduide
groep.
Hoe komen onze kanttekenaren bij deze schijnbaar zo gekunstelde uitleg?
Ze
verantwoorden het bij I Johannes 2 vers 2. Daar schrijven ze als reden
om
het woord 'gelovigen' tussen te voegen: 'Want dat Hij ieder mens in de
hele
wereld met God niet verzoent, blijkt zowel uit de ervaring, als ook
daaruit
dat Hij niet voor ieder mens de Vader heeft gebeden, Johannes 17 vers
9,
maar alleen voor degenen die in Hem zullen geloven; Johannes 17 vers
20.'
U begrijpt dat tegen deze uitleg heel wat protest heeft geklonken, in
de
loop der eeuwen. Leerstellig ligt het niet zo eenvoudig.
Want als we
het zo
uitleggen dat de verzoening voor heel de wereld is (en in Leviticus 16
voor
heel het volk Israël), dan komt onweerstaanbaar de vraag naar ons toe:
maar
wat houdt een verzoening in, die geen eigenlijke, krachtige,
eeuwiggeldende
verzoening is?! Moeten we dan zeggen: het is alleen de verwerving der
verzoening, of alleen de mogelijkheid der verzoening, of alleen de
aanbieding der verzoening?
Als de verzoening door middel van het offerdier op grote verzoendag
geen
spel was, maar Gods eigen bevel, dan is het dus een krachtige
verzoening
geweest, niet een krachteloze. En als deze door God bevolen verzoening
werkelijk voor heel Israël gold, dan is dus ook heel Israël zalig
geworden.
Maar heel Israël is niet zalig geworden.
De beste oplossing van heel dit moeilijke vraagstuk is, dat we
onderscheid
maken tussen: genoegzaam en krachtig of effectief. Het offer, de
verzoening,
was genoegzaam voor heel het volk, maar was effectief en krachtig in de
gelovigen alleen. Zo is ook het offer van Christus en de verzoening
daardoor
voor heel de wereld genoeg, maar het is krachtig, effectief, in de
gelovigen
alleen.
Dus kunnen we in de prediking blijven zeggen, zoals vorige keer is
geschreven, naar aanleiding van II Korinthiërs 5 vers 20: 'Wij bidden
van
Christus wege: laat u met God verzoenen.' Dat is, we roepen de mensen
toe:
'God heeft de verzoening in Christus aangebracht. En als u in Hem
gelooft,
dat is: als u zich met God laat verzoenen, deelt u er persoonlijk in!'
Dus we prediken in zekere zin een algemene verzoening, namelijk zoals
de
Schrift ons zegt in een hoofdstuk als Leviticus 16. Maar we prediken
niet
minder krachtig en niet minder duidelijk een particuliere (toepassing
van
de) verzoening, zoals de Schrift ons eveneens leert.
Ten slotte: bent ú met God verzoend?
Begeert u de verzoening die Christus heeft verworven voor arme zondaren
van
Adams geslacht? Dan hoeft u zich niet te bekommeren om al die moeilijke
vragen rondom het algemene en het particuliere karakter van de
verzoening,
maar dan mag u luisteren naar de oproep van God de Vader in Psalm 2:
kus de
Zoon, opdat Hij niet toornt! Dat betekent: 'Eer Hem als Mijn eeuwige
Zoon en
neem Hem voor uw Koning aan, geloof in Hem, wees Hem onderdanig.'
Tot zover."
Christus heeft de volle toorn van God gedragen. Heeft verzoening aangebracht. Beide zijn ondeelbaar en niet op de wijze van een huishoudboekje te brengen. Christus' offer is daarom ook nooit 'op' ofzo. Daarom spreken we van de algenoegzaamheid. Het is een ondeelbaar offer, een ondeelbare toorn, echter de toepassing en de kracht van het offer geschiedt naar het Raadbesluit van God. En daarom zeggen we dat Christus met Zijn offer de uitverkorenen op het oog had en enkel hun zonden verzoend had op het kruis.
Voor de uitverkorenen moeten we lezen: gelovigen. Dus we delen door geloof in Zijn offer. Om dat laatste gaat het.
Met groet,
Refojongere
[Aangepast op 18/10/04 door Refojongere]