6. Dat de verantwoordelijkheid van de mens wortelt in de schepping, krachtens welke schepping God van de mens Zijn beeld terugvordert. Die verantwoor-delijkheid wordt te groter door de bemoeienissen, die God met de mens maakt, gelijk duidelijk blijkt o.a. uit Jesaja 5, Lukas 10:13 tot 15.
Ik kan begrijpen, dat dit alles voor de eenvoudige belijder der Gereformeerde waarheid niet aanstonds even duidelijk is, maar allen die wat aan de verbonds-theologie gedaan hebben, zullen verstaan, waar een dergelijk eenzijdig, idealistisch standpunt op uitloopt. De Heilige Schrift en de Gereformeerde belijdenis kiezen de historische orde in de verbondsleer.
Ongefundeerd is voor mij alles, wat ik niet met de Gereformeerde belijdenis kan staven. Natuurlijk leert de belijdenis het dat Christus Hoofd is, maar nergens dat Hij het Hoofd is van het genadeverbond. Zo ook leert de belijdenis de uitverkiezing, maar nergens , dat God alleen met de uitverkorenen het genadeverbond heeft opgericht. Ook leert de belijdenis, dat God krachtens schepping recht op de mens heeft, maar nergens vindt ge in de Gereformeerde confessie de slappe uitdrukking, dat de verantwoordelijkheid te groter wordt door de bemoeienissen Gods. Die uitdrukking: de bemoeienissen Gods, is wel heel lief, maar is bij de leer van het verbond der genade niet positief genoeg. De Gereformeerde confessie laat een ander geluid horen.
Ik wil hier een stukje afschrijven uit het boekje van mijn geachte collega Prof. Wisse, "Doe dat, totdat Hij komt". Daar hoort ge de zuivere, Gereformeerde, practische verbondsleer.
Hij schrijft op blz. 88-89: "En dat laat God u nu vooral horen in de eis: Bekeer u! Gij zijt wel veranderd, maar God daarom niet. Gods recht eist, dat niet één zondaar vrijheid gegeven wordt, om de zonde te dienen. Nooit komt God in verdrag met uw val, nooit komt Hij in enige conditie of akkoord met de zonde. Gevallen, dan heet het: Keer weder, bekeer u! Daar heeft God recht op. En dat nu juist moet de klem worden in onze consciëntie, dat dat moet worden het motief van het zoeken naar God. De overtuiging, God behield Zijn recht op mij!
Dat deed de profeet dan ook niet slechts antwoorden: "Och, Heere, ik kan mij niet bekeren". Neen, hij besefte en aanvaardde die eis volkomen, zo volkomen, dat hij God er in te hulp riep en antwoordde: "Bekeer Gij mij, dan zal ik bekeerd zijn."
Daar komt nu, levende onder de bedeling van het genadeverbond nog iets bij. Reeds als kind in onze prille jeugd heeft God in de Heilige Doop Zijn verbond ons bezegeld. In dubbele mate, èn uit kracht van schepping, èn uit kracht van dat genadeverbond heeft God nu recht van eisen. Wij zijn in dat opzicht onszelf niet meer. Krachtens onze doop zijn we daarom meer verplicht en geroepen, ons hart te geven aan de Drieënige God. Levende onder de bedeling van het genadeverbond moeten wij, met andere woorden, niet dat verbond met zijn Evangelie en ordinantiën omzetten naar ons zijn, onze staat, maar wij moeten ons schikken naar dat Verbond."
Dit woord van prof. Wisse vertolkt de aloude Gereformeerde verbondsleer in positieve taal en houdt de heilige verbondseis, steeds door de Gereformeerde kerk voorgestaan, tegenover het zaad des verbonds hoog.
Van deze verbondseis komt bij een verbondsleer, als door de Gereformeerde Gemeenten in genoemde Particuliere Synode gesteld, niets terecht! Immers, de uitverkorenen komen in het verbond in de ure der minne, en die andere groep, dat zijn de verworpenen, die komen dus nooit in het verbond. Op deze manier bestaat er geen eis des verbonds! Geen wonder, dat de Gereformeerde lijn zoek is geraakt in punt 6, toen het de praktische kant raakte, d.i. Gods recht op de bondeling krachtens het verbond der Genade. En was alleen in punt 6 de Gereformeerde lijn maar zoek.