Gelukkig herken ik negatieve ervaringen met pastoraat niet zo. Maar al zou er maar één geval te noemen zijn is dat al verschrikkelijk. Ik las van de week nog een preek van ds. Huisman. Het onderstaande gedeelte moest ik aan denken toen ik dit topic las. Zo zou het toch moeten zijn in de kerk van Christus.
Ds. Huisman schreef:	
Nu, zegt Jezus, zo is het onder u, als iemand honderd schapen heeft en hij weidt die 	
	schapen op die weide zoals in het oosten, die niet ongevaarlijk is, 	
	waar nog wilde dieren waren, waar rovers waren die het op de 	
	schapen hadden toegelegd, waar ravijnen waren waar het schaap, 	
	vooral het afgedwaalde schaap, gemakkelijk in kon terecht komen. 	
	s Avonds komt hij terug en hij telt de schapen. Hij laat ze onder de 	
	roede doorgaan en hij telt ze één voor één. Hij mist een schaap. Wat 	
	zal de rechte herder doen? Zal hij zeggen: Nu ja, ik heb er toch nog 	
	negenennegentig? Neen, zegt Jezus, zo zal hij niet doen. Want 	
	immers, de kudde is geschonden. De kudde bestaat uit honderd, en 	
	de kudde is het Huis van God. Het zijn de kinderen des Heeren, het 	
	is het gezin van de levende God. U weet wel, als er uit een gezin 	
	één weg is, dan zegt vader of moeder niet, nu ja, vooruit. Als het 	
	donker wordt en één van de kinderen is nog op straat, misschien in 	
	gevaar, terwijl het binnen had moeten zijn, dan zegt vader of 	
	moeder niet: Nu ja, vooruit, wij hebben tien kinderen, er zijn er in 	
	ieder geval negen binnen. De meesten zijn er toch. Zo redeneert 	
	geen vader, zo redeneert geen moeder, zo redeneert ook God niet. 	
	Het gezin bestaat uit tien. Vader en moeder, broeders en zusters, zij 	
	zullen niet rusten of dat gezin moet compleet zijn. Al de kinderen 	
	moeten binnen zijn, anders is de rust in het gezin opgezegd. De 	
	herder heeft honderd schapen, daar moeten er honderd binnen- 	
	komen, anders heeft God Zijn zin niet, dan is het gezin van God niet 	
	compleet, dan is er een kind weg. Welke ouder zal er rusten, als er 	
	nog een kind over de straat dwaalt, misschien wel verloren is in de 	
	zonde, in de kaken van de vorst der duisternis? 	
	  Nu goed, van de farizeën en de schriftgeleerden mocht het dan wel 	
	zo. Als er dan toch iemand was, die zich over de verlorenen ont- 	
	fermde; dat Hij Jezus, de Profeet, de Herder, dan één procent van 	
	Zijn tijd wijdde aan de verlorenen, maar dan toch negenennegentig 	
	procent aan de negenennegentig. Daar hadden zij toch recht op? Als 	
	er toch een profeet opstond in de naam van de Heere, dan waren zij 	
	toch de aangewezen mensen om het onderwijs van die profeet te 	
	ontvangen? Zo meenden zij. Dat zegt Christus niet. Christus zegt 	
	niet: Negenennegentig behouden, dus aan negenennegentig schapen 	
	wijd Ik negenennegentig procent van Mijn krachten, van Mijn 	
	arbeid, van Mijn liefde en één procent aan het verlorene. Ach, dat 	
	hadden de farizeën en de schriftgeleerden ook nog wel goed 	
	gevonden, dat vinden al die beste brave mensen in onze gemeente 	
	ook nog wel goed. Maar er moeten er niet te veel komen. De 	
	prediker, de ouderling, de zielzorger, moeten niet te veel bezig zijn 	
	met de verlorenen. Stel je voor, dat zij meer van hun tijd besteden 	
	aan die jongen, die toch  en vul dan maar in. Het was zijn eigen 	
	schuld toch zeker? Hij had toch ook bij de kudde kunnen blijven? 	
	Hij hoefde toch niet weg te gaan? Hij is toch vrijwillig afgedwaald? 	
	En dan tenslotte: De deuren staan toch open! Als hij terug wil 	
	komen, dan komt hij maar terug. Hebben wij vaak ook niet zulke 	
	gedachten ten opzichte van het evangelisatiewerk? Ik heb het wel 	
	ouderlingen woordelijk horen uitspreken. Ach dominee, we moe- 	
	ten niet te veel aan evangelisatie doen, want de deuren van de kerk 	
	staan toch open. Ik zei: Lieve man, als Jezus zo over mij gedacht 	
	had, dan was ik nog onbekeerd. Als Hij mij niet gezocht had als een 	
	verlorene, dan was ik voor eeuwig verloren gegaan. Zo was het 	
	ook met u, omdat er een Herder is die zó niet redeneert, omdat er 	
	een Herder is, Die zegt: Ik besteed al Mijn kracht, al Mijn liefde en 	
	al Mijn arbeid aan de verlorenen. Hoe doet Hij dat? Wel, zoals de 	
	herder het doet. Hij gaat het verlorene zoeken. En één van die 	
	verliezende, verlaat  Hij de negenennegentig in de woestijn en gaat 	
	naar het verlorene. (...)
             Dat is het werk van God, dat Hij op aarde doet. Dat is de 	
	prediking van het Evangelie. Het verlorene achterna gaan op de weg 	
	der zonde. Net zo lang het pad volgen waarin het schaap is weg- 	
	gedwaald, totdat Hij hetzelve vinde, staat er. Hoort u het? O, Gode 	
	zij dank, als u zulke ouderlingen en diakenen hebt, zulke kinderen 	
	van God, zulke herders en leraars. Dan behoeven ze niet zoveel te 	
	weten. Ze behoeven niet zo geweldig ontwikkeld te zijn, als ze dan 	
	maar schouders hebben om te dragen en als ze maar een hart hebben 	
	om lief te hebben. Dat is het voornaamste. Als ze zelf maar luisteren 	
	aan het hart van Jezus en als ze maar weten: Ik word zelf ook 	
	gedragen, gedragen vanuit mijn verlorenheid naar het Vaderhuis. 	
	Dan gaan we ook anderen zoeken. Dan buigen we ons neer bij de 	
	last van die ander. Dan is die ander niet te diep gevallen om de hand 	
	te worden toegestoken. 
(Sorry hoor, voor de opmaak. Hopelijk mag het een keertje)