Re: Verloren zijn
Geplaatst: 30 jan 2013, 19:52
Die paar regels van ds. vd Poel hebben wel wat toelichting nodig. Onderstaand een stukje uit een preek over Hiskia. Verder ben ik het 100% eens met de postings van DIA. Wie zijn leven zal verliezen... en wat daar verder volgt.
Wat nooit kon, gaat dan vanzelf. Wat kon er niet, wat kon er niet bij Hiskia? Die man kon niet verloren gaan, daar had hij teveel genade voor. En toen de schuld kwam, ging Hiskia als een daad Gods vanzelf verloren. Wat nooit kon is gebeurd. Hiskia is van een bekeerde man een onbekeerde geworden en van een geredde een reddeloze.
"En alzo piepte ik". O, hij wil zeggen, ik kon niet op¬houden met roepen, ik kon niet ophouden met schreeu¬wen, ik kon niet aan het eind komen. En als je nu niet meer aan het eind kunt komen, dan ben je er vlak bij, vlak ben je er bij. Dan zal er een tijd aanbreken, volk, dat je zal vragen: Heere mag ik eens aan het eind komen? O God, mag ik eens aan het eind komen? O mag ik mijn wapens eens inleveren en het met U eens worden? Dan behoeven ze niet meer naar de hemel, maar de hel mijnen en in de hemel zinken. God is goed voor een slecht mens.
Hiskia lag tegen de wand aan te zien en het kwam die man voor, dat die schuld er nooit tussenuit kon, die was veel te groot, die was veel te groot die schuld, dat kon niet.
En satan maakte zijn gebruik er van. Die zegt: een man met zoveel schuld, die kan niet zalig worden. Een man met zo'n hoop schuld, die is alleen verdoemd. Een man met zoveel schuld kan God alleen verdoemen. Daar is niets anders voor dan een eeuwige rampzaligheid. Wat moet die man daarop zeg¬gen? Wat moet Hiskia daarop zeggen? Wat hebben we daarop in te brengen? Hij wees Jozua op zijn vuile klederen. En dan neemt de duivel het voor de heiligheid Gods op, dan neemt de duivel het voor de rechtvaardig¬heid Gods op. O, dat kan die arme mens niet meer on¬derscheiden. En als de duivel het voor de heiligheid Gods op gaat nemen, - in schijn - dan staat die arme kerk stom, dan moet ze betuigen: "'t Is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, maar ik ben in zonde en ongerechtig¬heid ontvangen en geboren."
Daarin bestaat dit: "Als een kraan en als een zwa¬luw piepte ik en kirde als een duif." Een duif. Daar heb je het offerdier, daar heb je het diertje, dat in de offerande opgenomen is, daar heb je het diertje van reinheid, van op¬rechtheid, van zuiverheid en dat ligt nu in Hiskia ver¬klaard. Hij verbloemde zijn zonde niet, hij bedekte zijn schuld niet, maar openhartig zegt hij: "Heere, 't is waar, U moet mij verdoemen, het kan niet anders. Uw deugden zijn gekrenkt en die moeten verheerlijkt worden. Uw recht heb ik geschonden. U kunt niet anders doen, als mij weg doen." Dat is nu een duivengestalte.
Ik beken aan U oprecht mijn zanden,
ik verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden.
Dan ga je het open¬lijk zeggen, openhartig zeggen. Dan ga je zeggen: "Heere, wat moet je met zo'n mens doen? Daar kunt U niets anders mee doen, dan hem weg doen. Daar kunt U niets anders mee doen, dan hem eeuwig teniet doen." Die wordt het met God eens. Bent het u wel eens overkomen, gemeente, is je dat wel eens overkomen, met God eens te worden?
Bij de kerk, in dit stuk van de rechtvaardigmaking, dan gaat de duivel er het eerste tussenuit. Ik zag de satan vallen als een bliksem uit de hemel. Die wordt het eerste gescholden. Die gaat het eerste het rechtsgeding uit, die mag er niet eens bij zijn. Als Jozua ontkleed wordt van zijn vuil pakje en hem het schone nieuwe pak aangedaan wordt, dan gaat eerst satan er tussenuit. "De Heere schelde u." O volk, hij is een vijand, hij is een serpent, hij is een aartsvijand van alles wat Goddelijk is, van alles wat Jezus is, van alles wat Christus is. En die Godzalig willen leven, zullen door de dui¬vel vervolgd worden. Want hij gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden.
En zulke zielen, die in die gerichtsonderhandelingen leven, ach ze hebben vaak geen moed meer om te zien, geen moed meer om te drinken, geen moed meer om te leven, geen moed meer om op aarde te zijn. Want ze kunnen met Hiskia niet over de wand van de schuld heen zien. Ach zagen ze nu achter de dood de verlossing, achter de wand het leven maar, maar ze zien ertegenaan, ze kijken ertegenaan. En het komt hun voor, dat hij in eeuwigheid niet vallen kan. O voor hen kan het niet meer.
Zijn er zulken nog? Zou er nog één zijn, die niets anders heeft dan alleen schuld en geen borg, al¬leen zonde en geen bloed, alleen God als Rechter en geen Scheidsman. Alleen God in Zijn toorn en geen Advocaat, alleen de wet in Zijn vloek en geen Wetshandhaver. Al¬leen het recht in Zijn vertering en geen Plaatsbekleder. Voorwaar, dan zeggen ze met David: "Mij is bange."
Maar nu doet de Heere nooit half werk. Loopt het recht een tijd voor de liefde dat is bang. Maar dan wordt er ook een tijd geboren, dat de liefde door het recht zal vloeien en dan is het een vanzelfsheid.
"Uw doen is Majesteit,
aanbiddelijke Heerlijkheid
en Uw ge¬rechtigheid is oneindig."
Nee, volk, dan hoeft u niet bang te zijn van Gods recht. Het is het lieve recht des Heeren; heus waar, het lieve recht des Heeren. Maar dan moeten wij de misdadiger zijn, dan moeten wij de zondaar zijn. Dan is Gods recht niet tegen u, hoor! Want uw ziel wordt ingewonnen om voor dat recht te zijn. O, dan kan u het recht gelijk geven, en dat is de kortste weg om door recht vrijgesproken en door recht vrijgemaakt en door recht aangenomen te worden tot kinderen Gods.
Hoelang dat geduurd heeft met His¬kia, weet ik niet. De Heere is vrij, sommige zielen doen van de roeping tot de rechtvaardigmaking wel dertig jaar. Sommigen doen er wel veertig jaar over. Sommigen van de kerk der doodsbanden verhaasten de geboorte van dit kind. Daar is de Heere vrij in. Vrij is de Heere in dat doorbrekende werk. Maar ik geloof ook, dat het vandaag een oordeel is in de kerk, dat je zo weinig hoort van doorbrekend werk. Dat ze eens Anderen worden.
En dat gaat bij Hiskia, de man had er hoop op gehad, dat het ging gebeuren, toen kon het niet. Toen Hiskia in de vrucht leefde toen heeft hij vaak gezegd: ach dat ik de boom had. Als de vrucht al zo zoet is, wat moet dan de boom wezen? Toen hij van de druppels leefde, toen heeft hij vaak gebedeld om de Fontein. Hij heeft wel eens ge-zegd: ik krijg Hem, eens wordt Hij de mijne en ik de Zijne. En toen het ging geschieden, toen leek het er heel niet op. Want het gaat net anders dan je gedacht hebt, volk, want door een weg van schuld moet het naar de Borg, door een weg van afsnijding moet het naar de inleiding. Door een weg van verloren gaan en -liggen, komt het in de behoudenis van onze rechtvaardige verdoemenis.
"Mijn ogen verhieven zich omhoog." O die man zijn ogen worden eens afgetrokken. Waarvan? Van die hemelhoge schuld. Want zolang ze daar tegenaan zien kan het in eeuwigheid niet, dan is het verloren. Zolang de kerk tegen die schuld aan¬ziet, dan is het: ik wou vluchten, maar ik kon nergens heen. Zolang die kerk met haar aangezicht naar die wand van schuld ligt, dan is het:
ik schatte mij geheel verlo¬ren,
ik mocht van geen vertroosting horen.
Nu komt er een dag, dat Hiskia het niet kan en dat God het ook niet kan. O, dat God het ook niet meer kan. God in nood, de eeuwigheid in nood, God in de onmogelijkheid en de zondaar in de onmogelijkheid. Hoe moet het nu?
God kan niet en de zondaar kan ook niet. Hoe moet het nu? Hoe zal ik u onder de kinderen zetten? Hoe? Dat vraagt God, hoe moet Ik dat doen? Zeg dat eens, verklaar mij, hoe moet Ik dat doen? Geef er nu eens antwoord op. Dan staat de ziel stom, daar hebben ze geen ant¬woord op.
En dan vraagt de Heere nog eens wat. Hoe zullen twee tezamen wandelen tenzij dat ze over¬eengekomen zijn? Daar staat ze weer. Hier heeft Abraham geen antwoord, hier heeft Gabriël geen antwoord. Hier moet een antwoord komen van die gezegende Midde¬laar. (O volk, uit de ingewanden des Vaders voortgebracht, die het uitgedrukte Beeld Zijner Goddelijke zelfstandigheid is en het afschijnsel Zijner heerlijkheid.) Zodra deze twee het eens zijn, het recht en de zondaar, de zondaar en het recht, - hoort ge het - zodra deze twee het eens worden, het recht en de zondaar, de zondaar en het recht; de wet en de zondaar de zondaar en de wet, zodra die het met elkander eens zijn.
Hoe staat het er dan bij met die zondaar, hoe benauwd? Neen, de benauwdheid is voorbij. Hoe staat het erbij die daar zalig verloren ligt? Och, die is verloren zalig. Daar heb je het onderscheid, niet een toevallend recht. Daar gaan wij met een noodschreeuw onder: o God, het is kwijt, kwijt, verloren, voor eeuwig verloren! En zie, daar komt Hij. Ik ben de weg, de waar¬heid en het leven.
Dan krijg je een Middelaarsontdek¬king, een Christusopenbaring, waardoor je zalig kan worden. Dat is lief. Want dan ga je met Ruth aan het kiezen voor Boaz.
Maar als het daar komt, waar Hiskia komt, dan houdt de biddag op. En dan wordt het een dag van rechtsver¬heerlijking en rechtsoverneming. En rechtsoverneming is een welgevallen nemen in de straffen onzer ongerechtigheid. Ja, dat kan ook in geen woorden gezegd worden, hoe zalig verloren je daar ligt en hoe verloren zalig je daar bent.
Gij zijt het met God eens. Ge geeft God gelijk en je neus ligt in het slijk. Je hoeft niet meer bekeerd te worden, je hoeft geen bloed, je hoeft geen Jezus meer, je hoeft geen genade meer. Je hebt geen Advocaat meer nodig, ge zijd vol uit het recht, van het recht en je verheerlijkt God door recht. Hier zou je kunnen blijven liggen, als het in het hoogste oogmerk van de verkiezing lag, maar het oogmerk van de verkiezing ligt verder. En dat ligt om ze heilig voor God te stellen, onberispelijk in de liefde en nu komt Hij tussenbeide.
Och is het wel eens gebeurd volk? Heb je Hem eens zien komen uit de nooit begonnen eeuwigheid? En is Hij toen zo voor u tussenbeide gekomen?
Gij hebt, o Heer', in het dood'lijkst tijdsgewricht,
mijn ziel gered."
Hebt u de drie Personen over u horen onderhandelen? Heb je de spraken van de Zoon tot de Vader in de ziel gehoord en Hem door het geloof gezien? Is 't waar, is 't waar? Dan ben je door het geloof aan het hoogste gerichtshof ge¬weest. Dan heb je met een akte van onvermogen, die Goddelijke Heere Jezus als je beste Advocaat gehad, een Advocaat, zoals er maar één is. Een Advocaat, Die op rechtsgronden Zijn volk vrij pleit en vrij maakt.
Die zegt: "Vader, 't is waar hij hoort in de hel. 't Is waar hij heeft duizend hellen verdiend, hij is een misdadiger, hij is een Godsmoorder en een Christusdoder. Maar zie eens Va¬der, hebben Wij samen geen contract gemaakt, en zijn Wij het niet eens geworden, dat Ik voor hem de dood in zou gaan? Dat zijn schuld Mijn schuld zou wezen en heb je zijn schuld, Vader, Mij niet toegerekend? En heb Ik toen zijn schuld niet aanvaard? Heb Ik hem niet overgenomen in de verkiezing? Heb Ik de menselijke natuur niet aan¬genomen tot koping en betaling?"
Volk, als je dat in je le¬ven mag beleven, dan is er geen tijd meer, geen wereld meer, dan heb je geen man meer, dan heb je geen vrouw meer. Dit laat zich niet bespreken, niet bespreken. Ik kan het u echt niet zeggen. Wat een zielsbewondering, heilige aanbidding…. Die drie Goddelijke personen over een arme zondewurm, over zo'n hels wangedrocht van de Vader aan de Zoon gegeven…! "Verlos hem!" Is de spraak van de Vader, "dat hij in het verderf niet nederdale. Want Ik heb verzoening gevonden." Wie vindt er verzoe¬ning? De Vader. De Vader vindt verzoening in de voldoe¬ning van die eeuwige Middelaar.
O volk, dat met toepassing overgenomen worden door de Zoon, vrijgemaakt door de Zoon, gewassen in Zijn bloed, vrijge¬sproken door de Goddelijke rechter in dat uurtje der minne…!
Wat nooit kon, gaat dan vanzelf. Wat kon er niet, wat kon er niet bij Hiskia? Die man kon niet verloren gaan, daar had hij teveel genade voor. En toen de schuld kwam, ging Hiskia als een daad Gods vanzelf verloren. Wat nooit kon is gebeurd. Hiskia is van een bekeerde man een onbekeerde geworden en van een geredde een reddeloze.
"En alzo piepte ik". O, hij wil zeggen, ik kon niet op¬houden met roepen, ik kon niet ophouden met schreeu¬wen, ik kon niet aan het eind komen. En als je nu niet meer aan het eind kunt komen, dan ben je er vlak bij, vlak ben je er bij. Dan zal er een tijd aanbreken, volk, dat je zal vragen: Heere mag ik eens aan het eind komen? O God, mag ik eens aan het eind komen? O mag ik mijn wapens eens inleveren en het met U eens worden? Dan behoeven ze niet meer naar de hemel, maar de hel mijnen en in de hemel zinken. God is goed voor een slecht mens.
Hiskia lag tegen de wand aan te zien en het kwam die man voor, dat die schuld er nooit tussenuit kon, die was veel te groot, die was veel te groot die schuld, dat kon niet.
En satan maakte zijn gebruik er van. Die zegt: een man met zoveel schuld, die kan niet zalig worden. Een man met zo'n hoop schuld, die is alleen verdoemd. Een man met zoveel schuld kan God alleen verdoemen. Daar is niets anders voor dan een eeuwige rampzaligheid. Wat moet die man daarop zeg¬gen? Wat moet Hiskia daarop zeggen? Wat hebben we daarop in te brengen? Hij wees Jozua op zijn vuile klederen. En dan neemt de duivel het voor de heiligheid Gods op, dan neemt de duivel het voor de rechtvaardig¬heid Gods op. O, dat kan die arme mens niet meer on¬derscheiden. En als de duivel het voor de heiligheid Gods op gaat nemen, - in schijn - dan staat die arme kerk stom, dan moet ze betuigen: "'t Is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, maar ik ben in zonde en ongerechtig¬heid ontvangen en geboren."
Daarin bestaat dit: "Als een kraan en als een zwa¬luw piepte ik en kirde als een duif." Een duif. Daar heb je het offerdier, daar heb je het diertje, dat in de offerande opgenomen is, daar heb je het diertje van reinheid, van op¬rechtheid, van zuiverheid en dat ligt nu in Hiskia ver¬klaard. Hij verbloemde zijn zonde niet, hij bedekte zijn schuld niet, maar openhartig zegt hij: "Heere, 't is waar, U moet mij verdoemen, het kan niet anders. Uw deugden zijn gekrenkt en die moeten verheerlijkt worden. Uw recht heb ik geschonden. U kunt niet anders doen, als mij weg doen." Dat is nu een duivengestalte.
Ik beken aan U oprecht mijn zanden,
ik verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden.
Dan ga je het open¬lijk zeggen, openhartig zeggen. Dan ga je zeggen: "Heere, wat moet je met zo'n mens doen? Daar kunt U niets anders mee doen, dan hem weg doen. Daar kunt U niets anders mee doen, dan hem eeuwig teniet doen." Die wordt het met God eens. Bent het u wel eens overkomen, gemeente, is je dat wel eens overkomen, met God eens te worden?
Bij de kerk, in dit stuk van de rechtvaardigmaking, dan gaat de duivel er het eerste tussenuit. Ik zag de satan vallen als een bliksem uit de hemel. Die wordt het eerste gescholden. Die gaat het eerste het rechtsgeding uit, die mag er niet eens bij zijn. Als Jozua ontkleed wordt van zijn vuil pakje en hem het schone nieuwe pak aangedaan wordt, dan gaat eerst satan er tussenuit. "De Heere schelde u." O volk, hij is een vijand, hij is een serpent, hij is een aartsvijand van alles wat Goddelijk is, van alles wat Jezus is, van alles wat Christus is. En die Godzalig willen leven, zullen door de dui¬vel vervolgd worden. Want hij gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden.
En zulke zielen, die in die gerichtsonderhandelingen leven, ach ze hebben vaak geen moed meer om te zien, geen moed meer om te drinken, geen moed meer om te leven, geen moed meer om op aarde te zijn. Want ze kunnen met Hiskia niet over de wand van de schuld heen zien. Ach zagen ze nu achter de dood de verlossing, achter de wand het leven maar, maar ze zien ertegenaan, ze kijken ertegenaan. En het komt hun voor, dat hij in eeuwigheid niet vallen kan. O voor hen kan het niet meer.
Zijn er zulken nog? Zou er nog één zijn, die niets anders heeft dan alleen schuld en geen borg, al¬leen zonde en geen bloed, alleen God als Rechter en geen Scheidsman. Alleen God in Zijn toorn en geen Advocaat, alleen de wet in Zijn vloek en geen Wetshandhaver. Al¬leen het recht in Zijn vertering en geen Plaatsbekleder. Voorwaar, dan zeggen ze met David: "Mij is bange."
Maar nu doet de Heere nooit half werk. Loopt het recht een tijd voor de liefde dat is bang. Maar dan wordt er ook een tijd geboren, dat de liefde door het recht zal vloeien en dan is het een vanzelfsheid.
"Uw doen is Majesteit,
aanbiddelijke Heerlijkheid
en Uw ge¬rechtigheid is oneindig."
Nee, volk, dan hoeft u niet bang te zijn van Gods recht. Het is het lieve recht des Heeren; heus waar, het lieve recht des Heeren. Maar dan moeten wij de misdadiger zijn, dan moeten wij de zondaar zijn. Dan is Gods recht niet tegen u, hoor! Want uw ziel wordt ingewonnen om voor dat recht te zijn. O, dan kan u het recht gelijk geven, en dat is de kortste weg om door recht vrijgesproken en door recht vrijgemaakt en door recht aangenomen te worden tot kinderen Gods.
Hoelang dat geduurd heeft met His¬kia, weet ik niet. De Heere is vrij, sommige zielen doen van de roeping tot de rechtvaardigmaking wel dertig jaar. Sommigen doen er wel veertig jaar over. Sommigen van de kerk der doodsbanden verhaasten de geboorte van dit kind. Daar is de Heere vrij in. Vrij is de Heere in dat doorbrekende werk. Maar ik geloof ook, dat het vandaag een oordeel is in de kerk, dat je zo weinig hoort van doorbrekend werk. Dat ze eens Anderen worden.
En dat gaat bij Hiskia, de man had er hoop op gehad, dat het ging gebeuren, toen kon het niet. Toen Hiskia in de vrucht leefde toen heeft hij vaak gezegd: ach dat ik de boom had. Als de vrucht al zo zoet is, wat moet dan de boom wezen? Toen hij van de druppels leefde, toen heeft hij vaak gebedeld om de Fontein. Hij heeft wel eens ge-zegd: ik krijg Hem, eens wordt Hij de mijne en ik de Zijne. En toen het ging geschieden, toen leek het er heel niet op. Want het gaat net anders dan je gedacht hebt, volk, want door een weg van schuld moet het naar de Borg, door een weg van afsnijding moet het naar de inleiding. Door een weg van verloren gaan en -liggen, komt het in de behoudenis van onze rechtvaardige verdoemenis.
"Mijn ogen verhieven zich omhoog." O die man zijn ogen worden eens afgetrokken. Waarvan? Van die hemelhoge schuld. Want zolang ze daar tegenaan zien kan het in eeuwigheid niet, dan is het verloren. Zolang de kerk tegen die schuld aan¬ziet, dan is het: ik wou vluchten, maar ik kon nergens heen. Zolang die kerk met haar aangezicht naar die wand van schuld ligt, dan is het:
ik schatte mij geheel verlo¬ren,
ik mocht van geen vertroosting horen.
Nu komt er een dag, dat Hiskia het niet kan en dat God het ook niet kan. O, dat God het ook niet meer kan. God in nood, de eeuwigheid in nood, God in de onmogelijkheid en de zondaar in de onmogelijkheid. Hoe moet het nu?
God kan niet en de zondaar kan ook niet. Hoe moet het nu? Hoe zal ik u onder de kinderen zetten? Hoe? Dat vraagt God, hoe moet Ik dat doen? Zeg dat eens, verklaar mij, hoe moet Ik dat doen? Geef er nu eens antwoord op. Dan staat de ziel stom, daar hebben ze geen ant¬woord op.
En dan vraagt de Heere nog eens wat. Hoe zullen twee tezamen wandelen tenzij dat ze over¬eengekomen zijn? Daar staat ze weer. Hier heeft Abraham geen antwoord, hier heeft Gabriël geen antwoord. Hier moet een antwoord komen van die gezegende Midde¬laar. (O volk, uit de ingewanden des Vaders voortgebracht, die het uitgedrukte Beeld Zijner Goddelijke zelfstandigheid is en het afschijnsel Zijner heerlijkheid.) Zodra deze twee het eens zijn, het recht en de zondaar, de zondaar en het recht, - hoort ge het - zodra deze twee het eens worden, het recht en de zondaar, de zondaar en het recht; de wet en de zondaar de zondaar en de wet, zodra die het met elkander eens zijn.
Hoe staat het er dan bij met die zondaar, hoe benauwd? Neen, de benauwdheid is voorbij. Hoe staat het erbij die daar zalig verloren ligt? Och, die is verloren zalig. Daar heb je het onderscheid, niet een toevallend recht. Daar gaan wij met een noodschreeuw onder: o God, het is kwijt, kwijt, verloren, voor eeuwig verloren! En zie, daar komt Hij. Ik ben de weg, de waar¬heid en het leven.
Dan krijg je een Middelaarsontdek¬king, een Christusopenbaring, waardoor je zalig kan worden. Dat is lief. Want dan ga je met Ruth aan het kiezen voor Boaz.
Maar als het daar komt, waar Hiskia komt, dan houdt de biddag op. En dan wordt het een dag van rechtsver¬heerlijking en rechtsoverneming. En rechtsoverneming is een welgevallen nemen in de straffen onzer ongerechtigheid. Ja, dat kan ook in geen woorden gezegd worden, hoe zalig verloren je daar ligt en hoe verloren zalig je daar bent.
Gij zijt het met God eens. Ge geeft God gelijk en je neus ligt in het slijk. Je hoeft niet meer bekeerd te worden, je hoeft geen bloed, je hoeft geen Jezus meer, je hoeft geen genade meer. Je hebt geen Advocaat meer nodig, ge zijd vol uit het recht, van het recht en je verheerlijkt God door recht. Hier zou je kunnen blijven liggen, als het in het hoogste oogmerk van de verkiezing lag, maar het oogmerk van de verkiezing ligt verder. En dat ligt om ze heilig voor God te stellen, onberispelijk in de liefde en nu komt Hij tussenbeide.
Och is het wel eens gebeurd volk? Heb je Hem eens zien komen uit de nooit begonnen eeuwigheid? En is Hij toen zo voor u tussenbeide gekomen?
Gij hebt, o Heer', in het dood'lijkst tijdsgewricht,
mijn ziel gered."
Hebt u de drie Personen over u horen onderhandelen? Heb je de spraken van de Zoon tot de Vader in de ziel gehoord en Hem door het geloof gezien? Is 't waar, is 't waar? Dan ben je door het geloof aan het hoogste gerichtshof ge¬weest. Dan heb je met een akte van onvermogen, die Goddelijke Heere Jezus als je beste Advocaat gehad, een Advocaat, zoals er maar één is. Een Advocaat, Die op rechtsgronden Zijn volk vrij pleit en vrij maakt.
Die zegt: "Vader, 't is waar hij hoort in de hel. 't Is waar hij heeft duizend hellen verdiend, hij is een misdadiger, hij is een Godsmoorder en een Christusdoder. Maar zie eens Va¬der, hebben Wij samen geen contract gemaakt, en zijn Wij het niet eens geworden, dat Ik voor hem de dood in zou gaan? Dat zijn schuld Mijn schuld zou wezen en heb je zijn schuld, Vader, Mij niet toegerekend? En heb Ik toen zijn schuld niet aanvaard? Heb Ik hem niet overgenomen in de verkiezing? Heb Ik de menselijke natuur niet aan¬genomen tot koping en betaling?"
Volk, als je dat in je le¬ven mag beleven, dan is er geen tijd meer, geen wereld meer, dan heb je geen man meer, dan heb je geen vrouw meer. Dit laat zich niet bespreken, niet bespreken. Ik kan het u echt niet zeggen. Wat een zielsbewondering, heilige aanbidding…. Die drie Goddelijke personen over een arme zondewurm, over zo'n hels wangedrocht van de Vader aan de Zoon gegeven…! "Verlos hem!" Is de spraak van de Vader, "dat hij in het verderf niet nederdale. Want Ik heb verzoening gevonden." Wie vindt er verzoe¬ning? De Vader. De Vader vindt verzoening in de voldoe¬ning van die eeuwige Middelaar.
O volk, dat met toepassing overgenomen worden door de Zoon, vrijgemaakt door de Zoon, gewassen in Zijn bloed, vrijge¬sproken door de Goddelijke rechter in dat uurtje der minne…!