Marnix schreef:Je ontwijkt mijn vraag een beetje: Waarom kwamen die man met het ene talent en de vijf dwaze maagden er niet? Omdat ze verantwoordelijkheid hadden maar die niet konden kiezen, omdat ze die verantwoordelijkheid niet konden nemen? Ze kenden de bruidegom.... en gingen samen met de 5 wijze maagden wachten op te bruidegom. Maar hielden dat niet vol, waren teveel bezig met andere dingen.
Het is God die werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen.
Het is niet Gods schuld dat zij verloren gingen maar hun eigen schuld.
Ze geloofden. Maar volhardden niet, ze waren als het zaad dat opschiet maar later verstikt wordt. Een gelovige is iemand die gelooft. Of dat geloof echt is of niet blijkt uit levensheiliging (= volharding in beproeving, strijden etc.)
Je gelooft of je gelooft niet. En als je echt gelooft ga je nooit verloren. Dat leren de puriteinen ook. Of niet Miscanthus?
Het geloof is een gave Gods. En wanneer ontvang je nu het geloof?
Volgens mij in de wedergeboorte toch?
Een stukje van Boston waar ik het van harte mee eens ben.
Tegenwerping 1. Als wij dan totaal onbekwaam zijn om enig goed te doen, hoe kan God dan van ons vorderen om het te doen? Antwoord: God, Die de mens recht gemaakt heeft (Pred. 7:29), gaf hem het vermogen om alles te doen wat Hij van hem zou eisen. Dit vermogen heeft de mens door zijn eigen schuld verloren. Wij waren verplicht God te dienen en te doen al wat Hij ons gebood omdat wij Zijn schepsels waren, en bovendien waren wij onder de band van een verbond dat er voor dat doel aan toegevoegd was. Nu wij onszelf door onze eigen schuld daartoe onbekwaam hebben gemaakt, zal God dan Zijn recht verliezen om te vorderen dat wij onze taak verrichten, omdat wij de kracht die Hij ons gaf om die uit te voeren, hebben weggeworpen? Heeft de schuldeiser niet het recht om betaling van zijn geld te eisen, omdat de schuldenaar het verkwist heeft en niet in staat is om hem te betalen? Zeker, indien God niet meer van ons kan eisen dan hetgeen waartoe wij in staat zijn, dan hoeven wij om ons van de toorn te bevrijden, onszelf alleen maar onbekwaam te maken voor iedere plicht en onszelf alleen maar ongeschikt te maken om God op enigerlei wijze te dienen, zoals goddeloze mensen dat dikwijls doen. Hoe dieper iemand dan in zonden is ingedompeld, hoe veiliger hij dan zal zijn voor de toorn; want als God geen plicht van ons kan eisen, dan zondigen wij niet als wij die nalaten, en waar geen zonde is, daar kan geen toorn zijn. En wat betreft datgene wat door een onvernederde ziel mocht worden aangevoerd tegen het stellen van onze zaak in Adams hand: de rechtvaardigheid van die beschikking is reeds hiervoor bewezen. Daar komt nog bij, dat de onvernieuwde mens dagelijks zelfs de uiterste overblijfselen van de natuurlijke vermogens wegwerpt, namelijk dat licht en die kracht die nog te vinden zijn tussen de puinhopen van de mensheid. Nee, hij wil bovendien niet geloven dat hij totaal onbekwaam is om zichzelf te helpen, zodat hij uit zijn eigen mond veroordeeld zal worden. Zelfs zij die van hun natuurlijke onmacht tot het goede een dekmantel willen maken voor hun luiheid, stellen met anderen van tijd tot tijd het wederkeren tot God uit. Onder overtuigingen doen zij grote beloftes dat zij zich willen verbeteren. Naderhand bekommeren zij zich nooit om de beloftes en zij stellen hun bekering uit tot hun doodsbed, alsof zij zichzelf in een ogenblik zouden kunnen helpen. Onder overtuigingen doen zij grote beloftes zich te hervormen waar zij naderhand geen acht op geven en zij stellen hun bekering uit tot hun doodsbed, alsof zij zichzelf in een ogenblik zouden kunnen helpen. Dit geeft te kennen dat zij ver verwijderd zijn van een recht besef van hun natuurlijk onvermogen, wat zij ook mogen voorwenden. Nu, als God van de mens de plicht kan opeisen die hij niet kan doen, dan kan Hij hem niettegenstaande zijn onvermogen rechtvaardig straffen dat hij deze plicht niet doet. Als Hij de macht heeft de schuld van de gehoorzaamheid te vorderen, dan heeft Hij ook macht om de onmachtige schuldenaar in de gevangenis te werpen, omdat hij die niet betaalde. Verder, hoewel onwedergeboren mensen geen vermogens ter zaligheid hebben, ontbreekt het hen toch niet aan natuurlijke vermogens, die zij niettemin niet willen gebruiken. Er zijn veel dingen die zij kunnen doen, die zij niet doen, omdat zij ze niet willen doen. Daarom zal hun verdoemenis rechtvaardig zijn. Nee, geheel hun onvermogen om het goede te doen, is vrijwillig. Zij willen niet tot Christus komen (Joh. 5:40). Zij willen zich niet bekeren, zij willen sterven (Ezech. 13:31). Dus zullen zij rechtvaardig veroordeeld worden, omdat zij niet tot God willen wederkeren, en ook niet tot Christus willen komen. Zij beminnen hun ketenen meer dan hun vrijheid, en zij hebben de duisternis liever dan het licht (Joh. 3:19).
Ik kan nog meer kopieren van Boston hoor, maar dan wordt het nogal lang. Maar toch nog een stukje
Het is een onverbreekbare vereniging. Eenmaal in Christus, altijd in Hem. Als Hij
eenmaal Zijn intrede in het hart genomen heeft, dan vertrekt Hij nooit meer. Niemand
kan deze gelukkige knoop losmaken. Wie zal deze vereniging ontbinden? Zal Hij het
Zelf doen? Nee, dat zal Hij niet doen. Hij heeft ons dat beloofd: "Ik zal van achter hen
niet afkeren" (Jer. 32:40). Maar misschien zal de zondaar zichzelf dit kwaad aandoen?
Nee, dat zal hij niet: "Zij zullen van Mij niet afwijken", zegt hun God aldaar. Kunnen
duivelen dat doen? Nee, tenzij dat zij sterker zijn dan Christus en ook dan Zijn Vader.
"Niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken" (Johannes 10:28). "En niemand kan ze
rukken uit de hand Mijns Vaders" (vers 29). Maar wat zegt u van de dood, die man en
vrouw van elkaar scheidt, ja, die de ziel van het lichaam scheidt? Zal de dood dat niet
doen? Nee, volgens Romeinen 8:38 en 39 is de apostel verzekerd, dat noch "dood" -
hoe verschrikkelijk die ook is - "noch leven" - hoe begeerlijk dat ook is - "noch
duivelen", die kwade "engelen", noch de werktuigen van de duivelen die het kwaad
uitvoeren, hoewel ze "overheden" of "machten" op aarde zijn, noch boze
"tegenwoordige dingen", die ons nu al terneer drukken; noch boze "toekomende
dingen", die over ons zullen komen; noch de "hoogte" van wereldse zegeningen, noch
de "diepte" van de wereldse ellende; noch "enig ander schepsel", goed of kwaad, "ons
zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere."
Zoals de dood de ziel van Christus van Zijn lichaam scheidde, maar noch Zijn ziel
noch Zijn lichaam van Zijn Goddelijke natuur kon scheiden, zo blijven ook de ziel en
het lichaam van de heiligen verenigd met Christus. Al worden de heiligen gescheiden
van hun naaste familiebetrekkingen in de wereld en van al hun aardse genietingen, ja,
al wordt hun ziel van hun lichaam gescheiden, en hun lichaam in wel duizend stukken
verdeeld, en al worden hun "beenderen verstrooid, gelijk iemand op aarde iets
gekloofd en verdeeld had", dan zullen toch hun ziel en hun lichaam, ieder stukje van
dat lichaam, zelfs het kleinste stofje ervan, toch verenigd blijven met de Heere
Christus, want zelfs in de dood slapen zij in Jezus (l Thess. 4:14). En Hij bewaart al
hun beenderen (Psalm 34:21). Vereniging met Christus is "de genade in welke wij
staan", vast en bestendig "als de berg Sion, die niet wankelt."